ECLI:NL:CRVB:2023:2337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
21/3852 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en de afwijzing van een verzoek tot uitbreiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren in 1968, heeft een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding en dagbesteding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft eerder een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt, maar de aanvraag voor uitbreiding van deze voorziening is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat het college niet verplicht was om een uitgebreidere maatwerkvoorziening te verstrekken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toegekende maatwerkvoorziening niet voldoende is en dat hij meer ondersteuning nodig heeft op verschillende gebieden, waaronder sociaal functioneren, financiën en zelfzorg. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de toegekende maatwerkvoorziening voldoende is en dat het college aan appellant de noodzakelijke ondersteuning heeft geboden. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21/3852 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2021, 20/5679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 22 november 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023. Appellant is niet verschenen. Namens hem zijn verschenen de zus van appellant en de gemachtigde, mr. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1968, is bekend met een aandoening op het gebied van de geestelijke gezondheid, COPD en de ziekte van Crohn. In verband daarmee heeft hij verlenging aangevraagd van het persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding en dagbesteding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college heeft bij besluit van 15 april 2020 een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt van € 1.860,- per vier weken voor informele dienstverlening voor Sociaal en persoonlijk functioneren (intensief), Financiën (beperkt) en Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid (intensief). Bij besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet gehouden was om een uitgebreidere maatwerkvoorziening te verstrekken. De rechtbank heeft hiertoe ten eerste overwogen dat het wandelen en de begeleiding tijdens een bezoek aan het theehuis geen grond is om Sociaal en persoonlijk functioneren uit te breiden. Wat betreft Financiën heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdergaande ondersteuning nodig heeft dan ‘beperkt’ als omschreven in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (de Beleidsregels). Over Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet concreet heeft onderbouwd op grond waarvan meer ondersteuning per week nodig zou zijn. Daarnaast heeft appellant ter zitting verklaard dat er geen taken moeten worden uitgevoerd die niet in de toegekende trede zijn begrepen.
2.2.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Weliswaar heeft de Raad in zijn uitspraak van 26 mei 2021 [1] geoordeeld dat het resultaatgebied individuele begeleiding (dat vergelijkbaar is met het resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren) uit een oogpunt van rechtszekerheid niet in resultaten maar in tijdseenheden moet worden toegekend, maar deze uitspraak mist toepassing in de specifieke situatie van appellant.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de maatwerkvoorziening geen passende bijdrage is verstrekt. Het pgb is te laag vastgesteld omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door hem benodigde hulp en zijn beperkingen. Ten eerste moet ofwel voor Sociaal en persoonlijk functioneren de zogenaamde ‘vrije trede’ worden toegekend ofwel alsnog dagbesteding worden toegekend, nu appellant geen gebruik kan maken van dagbesteding in de vorm van groepsactiviteiten en de dagbesteding daardoor door de begeleidster moet worden verstrekt en de omvang van Sociaal en persoonlijk functioneren dus groter wordt. Ten tweede is de maatwerkvoorziening op het gebied van Financiën onterecht op ‘beperkt’ gesteld. Vanwege zijn lage inkomen moet goed worden toegezien op de uitgaven van appellant. Ook heeft hij ondersteuning nodig bij het aanvragen van tegemoetkomingen en bijzondere bijstand, waarbij hij gelet op zijn psychische klachten geen gebruik kan maken van een algemene voorziening in de vorm van het wijkteam maar aangewezen is op zijn begeleidster. Ten derde moet voor Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid de ‘vrije trede’ worden toegepast. De regie bij zelfzorg ligt volledig bij zijn begeleidster. Omdat volgens het college ook wandelen onder Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid valt, is de omvang van de begeleiding op dit gebied uitgebreider geworden. Appellant heeft verder aangevoerd dat de wijze van verstrekken van de maatwerkvoorziening gelet op de uitspraak van de Raad van 26 mei 2021 [2] in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel, nu het voor appellant onduidelijk is hoeveel zorg hij met zijn pgb kan inkopen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is de beroepsgrond inzake strijd met de rechtszekerheid door te indiceren in resultaten ingetrokken. De Raad zal zich daarom beperken tot de beantwoording van de vraag of met de maatwerkvoorziening een passende bijdrage is verstrekt. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de toegekende maatwerkvoorziening – te weten Sociaal en persoonlijk functioneren (intensief), Financiën (beperkt) en Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid (intensief) – de voor appellant noodzakelijke ondersteuning wordt geboden. Ook naar het oordeel van de Raad heeft het college aan appellant datgene toegekend wat hem op grond van de Beleidsregels toekomt. Op grond van wat appellant heeft aangevoerd kan niet worden geoordeeld dat wat is toegekend onvoldoende compenserend is. Dit onderdeel van het hoger beroep slaagt niet.
4.3.
Niet in geschil tussen partijen is dat appellant niet opnieuw in aanmerking wenst te komen voor toekenning van begeleiding in groepsverband (dagbesteding). Het standpunt van appellant dat de toegekende voorziening voor individuele begeleiding moet worden verhoogd omdat hij niet in aanmerking wenst te komen voor toekenning van begeleiding in groepsverband leidt niet tot succes. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat uit 4.2 volgt dat het college aan appellant voor begeleiding individueel een passende bijdrage heeft verstrekt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) L.C. van Bentum