ECLI:NL:CRVB:2023:2335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
22/2052 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiebeschrijving en zorgvuldigheidsbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de functiebeschrijving van appellant door de minister van Defensie. Appellant, die van 29 juni 2015 tot 28 augustus 2020 als militair werkzaam was, heeft bezwaar gemaakt tegen de functiebeschrijving die op 2 oktober 2020 is vastgesteld. Hij stelt dat zijn feitelijke werkzaamheden niet correct zijn weergegeven in de functiebeschrijving. De minister heeft het bezwaar afgewezen, maar de rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, bijgestaan door zijn advocaat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 12 oktober 2023 behandeld. De Raad oordeelt dat de minister de werkzaamheden van appellant niet afdoende heeft beschreven in de functiebeschrijving. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, waardoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De minister wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij de Raad bepaalt dat tegen deze nieuwe beslissing slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedragen, en krijgt appellant het betaalde griffierecht terug. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 november 2023.

Uitspraak

22/2052 MAW
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2022, 21/6776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Het geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met wijzing van taken en bevoegdheden, voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
Met een besluit van 2 oktober 2020 heeft de minister onder meer de functiebeschrijving van de functie van appellant vastgesteld. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de minister is met het besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit) bij de functiebeschrijving gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D. van Zoelen hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, een nader aanvullend hoger beroepschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Coppens. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Schothuis, mr. P.M. van der Weijden, drs. H.C.J.M. Kruijer en G.M. van Gerwen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het er om of de minister de functiebeschrijving van appellant juist heeft vastgesteld. De Raad is van oordeel dat de werkzaamheden van appellant niet afdoende zijn beschreven in de vastgestelde functiebeschrijving. Daarom is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en kan het niet in stand kan blijven.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant werkte in de periode van 29 juni 2015 tot 28 augustus 2020 als militair in de functie van [functie] ( [functie A] ) (N4.1), bij het [Naam werkplek] ( [werkplek] ). Aan deze functie is de rang van [rang] verbonden.
1.2.
Op 1 oktober 2019 heeft appellant verzocht om de functiebeschrijving van zijn functie te herzien. Reden van zijn verzoek is dat de feitelijke werkzaamheden die appellant al vanaf het begin verricht niet juist zijn beschreven in de functiebeschrijving. Appellant heeft daarbij vermeld welke werkzaamheden hij uitvoert. Daarnaast heeft appellant vermeld welke werkzaamheden hij niet uitvoert en ook nooit heeft uitgevoerd. De (toenmalige) lijnmanager heeft in samenspraak met appellant een concept functiebeschrijving opgesteld met daarin opgenomen de feitelijke werkzaamheden zoals die door appellant werden uitgevoerd.
1.3.
Met een besluit van 19 mei 2020 is het verzoek van appellant om zijn functiebeschrijving te herzien goedgekeurd. Daarbij is vermeld dat de functiebeschrijving zoals deze is opgenomen in Peoplesoft niet is aangepast en dat de lijnmanager door tussenkomst van de P&O adviseur een geactualiseerde functiebeschrijving bij Bureau A&R van de afdeling P&O ter waardering heeft aangeboden. Deze functiebeschrijving is ter analyse aan het Dienstencentrum Organisatie & Formatie (DCO&F) doorgezonden. Indien uit de analyse blijkt dat een (her)waardering van de functie van appellant noodzakelijk is, zal dit worden uitgevoerd en indien het waarderingsadvies van het DCO&F aanleiding geeft tot het aanpassen van de rang zal hiertoe een besluit worden genomen.
1.4.
Met een besluit van 2 oktober 2020, is de functiebeschrijving en de functiewaardering vastgesteld. Voor de functie van appellant is de score vastgesteld op 35 punten. De aan de functie verbonden rang blijft daarmee ongewijzigd. Bij het bestreden besluit is de vastgestelde functiebeschrijving gehandhaafd. Het bezwaar tegen de functiewaardering is aangehouden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de functiebeschrijving onzorgvuldig tot stand is gekomen of onredelijk is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij de functiebeschrijving is vastgesteld in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen [1] is het belang van degene die een functie vervult in het algemeen rechtstreeks betrokken bij een besluit waarbij die functie is beschreven. Het gaat daarbij om de vastlegging van het samenstel van werkzaamheden van de desbetreffende functie. Deze beschrijving is veelal bepalend voor de uitkomst van de waardering van de functie en bepaalt ook overigens de rechtspositie van degene die de functie vervult. Dit geldt voor de beschrijving van de (hoofd)taken, van de functie-inhoud en van (bezwarende) werkomstandigheden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] gaat het bij een verzoek om functieonderhoud, zoals hier aan de orde, om de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Het is aan de ambtenaar om dat aannemelijk te maken. Nu het hier een vaststelling van feiten betreft, is een slechts terughoudende toetsing door de rechter niet op zijn plaats.
4.3.
Bij de beoordeling van een verzoek om functieonderhoud dient eerst te worden vastgesteld welke werkzaamheden feitelijk aan de ambtenaar zijn opgedragen. Pas daarna komt de vraag aan de orde of deze werkzaamheden in de betreffende functiebeschrijving afdoende zijn beschreven.
4.4.
Voor de vaststelling van de feitelijk aan appellant opgedragen werkzaamheden in de periode van zijn plaatsing op de functie van Senior Medewerker [functie A] /N4.1 moet worden uitgegaan van de door de toenmalige leidinggevende beschreven en door de minister niet weersproken, werkzaamheden in de ter zitting door appellant overgelegde functiebeschrijving, als genoemd in 1.2.
4.5.
De Raad stelt vast dat de bij het bestreden besluit vastgestelde functiebeschrijving ziet op de door de minister ná 2020 gewenste formatie met bijbehorende functiewaardering van de sectie [functie A] /N4 en dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden zoals deze door appellant in de periode daaraan voorafgaand werden uitgevoerd niet geheel en onverkort daarin zijn opgenomen. Dit betekent dat deze werkzaamheden voor wat betreft die periode niet afdoende zijn beschreven in de vastgestelde functiebeschrijving en dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen en daarom niet in stand kan blijven. De minister zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant moeten nemen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de minister opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de minister te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5.2.
Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep en € 1.674,- in hoger beroep, in totaal € 3.348,- voor verleende rechtsbijstand. Appellant krijgt ook het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 september 2021;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen de vastgestelde functiebeschrijving met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.348,-.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Uitspraak van 1 juli 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA8646.
2.Uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588.