In deze zaak gaat het om de vaststelling van de functiebeschrijving van appellant door de minister van Defensie. Appellant, die van 29 juni 2015 tot 28 augustus 2020 als militair werkzaam was, heeft bezwaar gemaakt tegen de functiebeschrijving die op 2 oktober 2020 is vastgesteld. Hij stelt dat zijn feitelijke werkzaamheden niet correct zijn weergegeven in de functiebeschrijving. De minister heeft het bezwaar afgewezen, maar de rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, bijgestaan door zijn advocaat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 12 oktober 2023 behandeld. De Raad oordeelt dat de minister de werkzaamheden van appellant niet afdoende heeft beschreven in de functiebeschrijving. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, waardoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De minister wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij de Raad bepaalt dat tegen deze nieuwe beslissing slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedragen, en krijgt appellant het betaalde griffierecht terug. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 november 2023.