In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering en toeslag van appellant over de periode van 31 mei 2006 tot 30 november 2019. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze intrekking gebaseerd op de veronderstelling dat appellant inkomsten had uit hennepteelt en werkzaamheden in de meubelzaken van zijn echtgenote. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 6 december 2023 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gehandeld. Appellant ontving sinds 1997 een WAZ-uitkering, maar na een politieonderzoek naar een hennepkwekerij in zijn onderverhuurde woning, heeft het Uwv de rechtmatigheid van zijn uitkering onderzocht. Het onderzoek toonde aan dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting door zijn inkomsten uit de hennepteelt en zijn betrokkenheid bij de meubelzaken niet te melden. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en geen werkzaamheden verrichtte in de meubelzaken, maar de Raad oordeelt dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant wel degelijk betrokken was bij de meubelzaken en dat hij inkomsten had die hij had moeten melden. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking af te zien, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.