ECLI:NL:CRVB:2023:2331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/2145 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en toeslag wegens inkomsten uit hennepteelt en werkzaamheden in meubelzaken

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering en toeslag van appellant over de periode van 31 mei 2006 tot 30 november 2019. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze intrekking gebaseerd op de veronderstelling dat appellant inkomsten had uit hennepteelt en werkzaamheden in de meubelzaken van zijn echtgenote. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 6 december 2023 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gehandeld. Appellant ontving sinds 1997 een WAZ-uitkering, maar na een politieonderzoek naar een hennepkwekerij in zijn onderverhuurde woning, heeft het Uwv de rechtmatigheid van zijn uitkering onderzocht. Het onderzoek toonde aan dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting door zijn inkomsten uit de hennepteelt en zijn betrokkenheid bij de meubelzaken niet te melden. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en geen werkzaamheden verrichtte in de meubelzaken, maar de Raad oordeelt dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant wel degelijk betrokken was bij de meubelzaken en dat hij inkomsten had die hij had moeten melden. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking af te zien, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

22/2145 WAZ
Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juni 2022, 20/1637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij besluit van 3 december 2019 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de toeslag van appellant op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 31 mei 2006 tot 30 november 2019 ingetrokken.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WAZ-uitkering en toeslag van appellant heeft ingetrokken over de periode 31 mei 2006 tot 30 november 2019 op de grond dat appellant inkomsten had uit hennepteelt en werkzaamheden in de meubelzaken van zijn echtgenote. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de uitkering en toeslag terecht heeft ingetrokken.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 27 april 1997 een WAZ-uitkering, aangevuld met een toeslag op grond van de TW. Op 14 september 2017 heeft de politie Limburg in de door appellant onderverhuurde woning aan de [adres] te [plaatsnaam] een hennepkwekerij aangetroffen. De politie heeft appellant als verdachte verhoord op 21 september 2017. In een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 juni 2017 tot en met 14 september 2017 vastgesteld op
€ 54.239,49. Bij vonnis van 18 april 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:3714) is appellant door de strafrechter veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf omdat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk 216 hennepplanten aanwezig heeft gehad in het pand aan De [adres] te [plaatsnaam]. Appellant heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Naar aanleiding van het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WAZ-uitkering en toeslag. Onder meer is dossieronderzoek verricht, zijn gegevens bij de Kamer van Koophandel opgevraagd en hebben drie waarnemingen plaatsgevonden. Uit deze gegevens is gebleken dat in de periode vanaf 31 mei 2006 de volgende ondernemingen op naam van de echtgenote van appellant hebben gestaan: [Naam B.V. 1] , [Naam B.V. 2] , [Naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [Naam B.V. 3] en [Naam B.V. 4] . Op 22 juni 2018 en 20 oktober 2018 is appellant aangetroffen bij [Naam B.V. 4] en heeft hij de controleurs te woord gestaan en voorzien van adviezen over de aankoop van meubels. Verder heeft het Uwv informatie opgevraagd bij de Belastingdienst, zijn twee ex-werknemers van de meubelzaken gehoord en is schriftelijke informatie ontvangen van de verhuurder van een pand waarin een van de meubelzaken was gevestigd, alsmede van de curator van het faillissement van een van de meubelzaken. Appellant is vervolgens gehoord op 12 en 24 oktober 2018. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 21 oktober 2019.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2019 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAZuitkering en toeslag over de periode van 31 mei 2006 tot 30 november 2019 ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had uit hennepteelt en werkzaamheden verrichtte in de meubelzaken van zijn echtgenote. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kan het Uwv het recht op WAZ-uitkering en toeslag niet vaststellen.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2019 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant is de inlichtingenverplichting niet nagekomen door geen helderheid te verschaffen over zijn betrokkenheid bij de hennepteelt op een adres in [plaatsnaam] en over zijn aandeel in de vroegere meubelzaken van zijn echtgenote. Voor zover het al zo zou zijn dat appellant vanaf 2006 kampt met dusdanig ernstige medische klachten dat hij geen reële arbeidsprestatie kon leveren, leveren de stukken voldoende aanwijzingen op dat appellant desondanks werkzaamheden heeft verricht. Het Uwv heeft zich verder naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het recht op WAZ-uitkering niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gewezen op artikel 58 van de WAZ waaruit volgt dat inkomsten uit arbeid gedurende vijf jaar worden gekort op de uitkering en na die periode van vijf jaar geacht worden in overeenstemming te zijn met het verdienvermogen. Daargelaten of na vele jaren nog een verantwoorde inschatting van de belastbaarheid was te maken, moet in elk geval worden geoordeeld dat het Uwv, doordat hij niet over de activiteiten van appellant was geïnformeerd, geen toepassing heeft kunnen geven aan hetgeen in artikel 58 van de WAZ is bepaald. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien is de rechtbank niet gebleken.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De woning werd door appellant gehuurd en aan een derde onderverhuurd. Appellant heeft een verklaring van de onderhuurder van 10 februari 2018 overlegd waarin staat dat appellant niets van doen had met of afwist van de hennepkwekerij en dat appellant geen blaam treft. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij geen werkzaamheden heeft verricht in de meubelzaken van zijn echtgenote. Hij had en heeft geen arbeidsvermogen. Appellant kampt met psychische en lichamelijke klachten en kwam enkel als tijdverdrijf wel eens in de meubelzaken. Ter onderbouwing van dat standpunt wijst appellant op de verklaringen van [Naam stagiaire] stagiaire bij [naam bedrijf 2] , van 28 december 2021 en 11 mei 2022. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het Uwv naar aanleiding van een eerder onderzoek al sinds 2009 op de hoogte is van de meubelzaken van zijn echtgenote. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van intrekking af te zien. Ter onderbouwing daarvan wijst appellant op een verklaring van psychiater dr. B. Roussard van 25 februari 2022 dat bij appellant sprake is van een bipolaire stoornis, zodat appellant een en ander niet kan worden aangerekend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij de WAZ-uitkering en de toeslag over de periode van 31 mei 2006 tot 30 november 2019 is ingetrokken in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 7 tot en met 7.2 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die niet slagen. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Met de resultaten van het onderzoek van 21 oktober 2019 heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant in de periode van 31 mei 2006 tot en met 30 november 2019 geen helderheid heeft verschaft over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij en werkzaamheden heeft verricht in de meubelzaken van zijn echtgenote. Met name van betekenis is in dit verband dat het Uwv appellant tweemaal werkend in een meubelzaak heeft aangetroffen en dat een ex-werknemer en een verhuurder hebben verklaard dat appellant werkzaamheden in de meubelzaken verrichtte. Het betrof bijvoorbeeld het helpen van klanten, het plaatsen van advertenties op Marktplaats of het contact hebben met en meegaan naar leveranciers. Deze ex-werknemer heeft bovendien verklaard dat appellant de touwtjes in handen had en dat hij van appellant opdrachten kreeg. Appellant regelde alles, voor de buitenwereld werd het alleen niet zo getoond. Uit de informatie van de Belastingdienst en de curator blijkt dat appellant steeds als feitelijk bestuurder van de meubelzaken heeft opgetreden. Aan het standpunt van appellant dat hij ziek was en daardoor in het geheel niet in staat was werkzaamheden te verrichten in de meubelzaken wordt voorbijgegaan. Het is immers voldoende aannemelijk dat appellant desondanks werkzaamheden heeft verricht. Anders dan appellant heeft gesteld, had het Uwv niet eerder op de hoogte kunnen zijn van de werkzaamheden van appellant. Het onderzoek van het Uwv uit 2009 waarnaar appellant heeft verwezen was namelijk niet gericht op (eventuele) werkzaamheden van appellant, maar op het gezinsinkomen en het daarmee samenhangende recht op toeslag.
4.4.
Appellant heeft (ook) in hoger beroep niet aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens een betrouwbaar overzicht verstrekt van zijn werkzaamheden aan de hand waarvan het Uwv een beredeneerde en onderbouwde schatting van de aard en omvang van de daadwerkelijk gewerkte uren kan worden gemaakt. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat door het niet nakomen van de inlichtingenplicht het recht op WAZ-uitkering en toeslag niet kan worden vastgesteld wordt onderschreven. Het Uwv heeft dan ook terecht de WAZ-uitkering en toeslag over de periode van 31 mei 2006 tot en met 30 november 2019 ingetrokken.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen behoeven de beroepsgronden over de betrokkenheid van appellant bij de hennepkwekerij geen bespreking meer.
4.6.
De beroepsgrond van appellant dat vanwege zijn medische situatie sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van intrekking af had moeten zien slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor appellant als gevolg van de intrekking van de WAZ-uitkering en toeslag optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Uit de door appellant aangedragen medische informatie van psychiater Roussard volgt niet dat de intrekking leidt tot zodanig onaanvaardbare gevolgen dat daartoe niet mocht worden overgegaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de WAZ-uitkering en toeslag in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi