In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellant op de datum in geding, zijn achttiende verjaardag, niet duurzaam arbeidsvermogen ontbeerde. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij hij aangaf beperkingen te ondervinden door ASS en een sociaal-emotionele achterstand. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd en dat appellant op de datum in geding geen jonggehandicapte was. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand.