ECLI:NL:CRVB:2023:2324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/2197 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellant op de datum in geding, zijn achttiende verjaardag, niet duurzaam arbeidsvermogen ontbeerde. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij hij aangaf beperkingen te ondervinden door ASS en een sociaal-emotionele achterstand. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd en dat appellant op de datum in geding geen jonggehandicapte was. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand.

Uitspraak

22/2197 WAJONG
Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 juni 2022, 21/547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 3 april 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. H.M.A van den Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Namens appellant is mr. Van den Boogaard verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet. De Raad is van oordeel dat het ontbreken van arbeidsvermogen op [geboortedatum] 2020 niet duurzaam was en dat het Uwv daarom terecht aan appellant per die datum geen Wajong-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 2002. Hij heeft met een door het Uwv op 4 november 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarin is vermeld dat appellant beperkingen heeft door ASS en dat sprake is van een sociaal emotionele achterstand. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna in een besluit van 3 april 2020 geconcludeerd is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2020. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.2.
Het medisch onderzoek door het Uwv is voldoende zorgvuldig geweest. Verder heeft appellant in voldoende mate gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen.
2.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte en geen taak kon uitvoeren. Hij werd wel in staat geacht om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag te functioneren. In geschil is de vraag of het gebrek aan arbeidsvermogen duurzaam is.
2.4.
In juli 2020 is de vader van appellant overleden. Dat heeft grote impact op appellant gehad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep achtte appellant vanaf 21 juli 2020 niet meer in staat om een uur aangesloten te werken en vier uur per dag te functioneren. De rechtbank laat deze veranderde medische omstandigheden buiten beschouwing omdat ze geen betrekking hebben op de datum in geding. De veranderde omstandigheden worden wel meegenomen bij de beoordeling of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was omdat het arbeidsvermogen zich op de datum in geding nog kon ontwikkelen.
2.5.
Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat bij appellant op 6 februari 2020 geen sprake was van een situatie dat zijn arbeidsvermogen zich niet meer kon ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat door het begeleid wonen bij “Onder de Bomen” (vanaf april 2020, en waarvoor appellant op de datum in geding op de wachtlijst stond) een situatie van veiligheid, structuur en duidelijkheid ontstond, waarin appellant de mogelijkheid zou krijgen te groeien. De spanningsproblematiek en de traumatische ervaringen zullen in behandeling vanuit specialistische GGZ worden opgepakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de multidisciplinaire behandelovereenkomst van 21 oktober 2020 betrokken. Daaruit blijkt dat de behandelaars inzetten op het verwerken van trauma’s en het verkrijgen van daginvulling en dag/nachtritme. Er wordt ingezet op een verbetering van het slaapritme door middel van (slaap)medicatie, zodat appellant meer energie krijgt. In het evaluatieverslag van 23 december 2020 van “Onder de Bomen” zijn ook doelen gesteld. De begeleiding die appellant krijgt is gericht op het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te leven, te wonen en te werken. Uit het medisch rapport van de huisarts blijkt dat appellant kleine stapjes voorwaarts zet. Appellant heeft ook een persoonlijk begeleider die hem helpt om afspraken na te komen en met hem oefent voor lastige situaties. Uit de medische informatie maakt de rechtbank op dat de behandelaars van appellant inzetten op méér dan alleen behoud van de huidige situatie. Appellant gaat gericht behandeling krijgen voor verschillende psychiatrische ziektebeelden met als doel verbetering van klachten en afname van beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom volgens de rechtbank terecht kunnen concluderen dat verbetering niet is uitgesloten en dat daarom het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet aan de orde was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, adequaat toegelicht dat de verwachting is dat appellant door goede behandeling en begeleiding, maar ook door verdere groei en rijping zijn basale werknemersvaardigheden zodanig kan ontwikkelen dat hij afspraken leert nakomen. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat door de verzekeringsartsen is vastgesteld dat er bij appellant geen sprake is van een ernstige stoornis in de intellectuele functies en dat er geen significante cognitieve beperkingen zijn vastgesteld.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de hoger beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in een bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen
4.3.
Niet in geschil is dat appellant op 6 februari 2020 geen arbeidsvermogen had omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op die datum duurzaam was.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende concreet heeft onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Volgens appellant stelt het Uwv enkel dat er mogelijkheden tot behandeling zijn, maar is er geen duidelijke prognose. Dat het arbeidsvermogen van appellant zich nog kan ontwikkelen, blijkt niet uit concrete feiten en onstandigheden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten [1] . Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.6.
Gelet op 4.5. hoeft het Uwv niet aan te tonen dat de ingezette behandeling en begeleiding zullen leiden tot het ontstaan van arbeidsvermogen. Het Uwv moet wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen en voorts dat niet is uitgesloten dat daardoor in de toekomst arbeidsvermogen kan ontstaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv dat voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
Compendium Participatiewet
4.7.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv bij de onderbouwing van het bestreden besluit niet het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (Compendium) heeft gehanteerd. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij in de motivering van het bestreden besluit geen aspecten mist die volgens het stappenplan aan de orde moeten komen, maar dat dit stappenplan expliciet had moeten worden beschreven in de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Daarom is de motivering van het bestreden besluit onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt hiertoe het volgende.
4.8.
Niet in geschil is dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen alle aspecten uit het stappenplan hebben meegenomen en afgewogen. Volgens de inleiding bij Bijlage 1 van het Compendium is het beoordelingskader een hulpmiddel voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige om te kunnen bepalen of er al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft – ook zonder dat de afzonderlijke stappen in het stappenplan expliciet in de rapporten zijn benoemd – zijn standpunt over het al dan niet duurzame karakter van het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant voldoende en deugdelijk gemotiveerd.
Ontwikkelingen in hoger beroep
4.9.
Appellant heeft in hoger beroep een SEO-R Kleurenprofiel (datum verslag: 8 november 2022) overgelegd. De inhoud daarvan en wat appellant daarover ter zitting heeft uitgelegd, leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de informatie uit het SEO-R Kleurenprofiel aansluit bij de conclusie dat geen sprake was van arbeidsvermogen, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat die situatie in februari 2020 ook duurzaam was. De Raad is het daarmee eens.
4.10.
Dat door het Uwv inmiddels duurzaamheid bij appellant is aangenomen op grond waarvan aan appellant alsnog per 9 november 2021 een Wajong-uitkering is toegekend, leidt evenmin tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat bij een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in augustus 2022 niet langer de verwachting bestond dat appellant via behandeling en begeleiding nog een substantiële verbetering kon doormaken. De GGZ-behandeling waarmee appellant op zijn achttiende verjaardag nog moest beginnen is afgerond. Uit de verslaglegging daarvan blijkt dat die behandeling niet beklijfde en de behandelaar heeft aangegeven dat appellant uitbehandeld was. Voorts is gebleken dat appellant is verhuisd naar een instelling en dat de daar werkzame professionals niet in staat zijn hem te structureren in zijn daginvulling. De verwachtingen in februari 2020 over de behandeling en begeleiding zijn dus niet uitgekomen. Dat betekent niet dat die verwachtingen op de achttiende verjaardag van appellant ( [geboortedatum] 2020) onjuist of ongerechtvaardigd waren.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op 4.3. t/m 4.10. heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op [geboortedatum] 2020 niet duurzaam was en dat appellant daarom op die datum geen jonggehandicapte was. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de
Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en
W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 – voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 – voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 – voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.