In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, heeft het hoger beroep ingetrokken nadat het college van burgemeester en wethouders van Lelystad had besloten om de intrekking van het recht op bijstand over een bepaalde periode terug te draaien. Dit besluit kwam voort uit een vonnis van de strafrechter dat pas kort voor de zitting was overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet akkoord ging met de veroordeling in de proceskosten, maar de Raad oordeelde dat de kosten die de appellant had gemaakt redelijk waren en heeft het college veroordeeld tot betaling van € 837,- aan proceskosten.
Daarnaast heeft de Raad ook gekeken naar de schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties is in beginsel vier jaar, en in deze zaak was de termijn met bijna vijf maanden overschreden. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant recht heeft op een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 400,- door het college en € 100,- door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) moet worden vergoed. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.046,25 bedragen, en het griffierecht van € 128,- moet ook door het college worden vergoed.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuursorganen in het kader van de redelijke termijn en de proceskostenveroordeling, en bevestigt dat de Raad bevoegd is om schadevergoeding toe te kennen in gevallen van onrechtmatige besluiten.