In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, werkzaam bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, heeft het gegeven ontslag niet meer bestreden, maar vorderde een aanvullende ontslagvergoeding, de zogenoemde 'plus'. De Raad oordeelde dat de minister een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. De Raad concludeerde dat de minister niet volledig verantwoordelijk was voor de ontstane situatie, maar dat er wel een significant aandeel van de minister was, geschat op 51 tot 65%. Hierdoor heeft de appellante recht op een ontslagvergoeding bovenop de reeds toegekende garantie-uitkering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, waarbij de minister werd veroordeeld in de kosten van de appellante voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel het bestuursorgaan als de ambtenaar in het kader van een verstoorde arbeidsrelatie.