ECLI:NL:CRVB:2023:22

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
20 / 3293 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag douchecabine op basis van gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, geboren in 1962 en met een onderbeenprothese, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen voor een verhuiskostenvergoeding en aanpassingen aan haar badkamer, waaronder het plaatsen van een douchecabine. Het college heeft na onderzoek, inclusief advies van een medisch adviseur, besloten om alleen een verhuiskostenvergoeding en een verrijdbare douchestoel toe te kennen, omdat er geen medische noodzaak was voor het plaatsen van een douchecabine. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, wat door het college ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij een douchecabine nodig heeft, omdat een douchegordijn niet voldoende zou zijn om de badkamer droog te houden. Ze heeft ook een rapport van een ergotherapeut overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de eerder gegeven adviezen en besluiten van het college juist waren. De Raad heeft vastgesteld dat de verrijdbare douchestoel voldoende is voor de persoonlijke verzorging van appellante en dat er geen noodzaak is voor een douchecabine. Het verzoek van appellante om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen werd ook afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

20 3293 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 augustus 2020, 19/3467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen (college)
Datum uitspraak: 6 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Th. Martens, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op het nadere stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Martens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1962, heeft een onderbeenprothese. Als gevolg daarvan is zij beperkt in haar mobiliteit en belastbaarheid en was het voor haar noodzakelijk om te verhuizen van haar woning met verdieping naar een gelijkvloerse woning.
1.2.
Appellante heeft zich gemeld bij het college en op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan voor een verhuiskostenvergoeding en voor aanpassingen aan haar badkamer, waaronder het plaatsen van een douchecabine. Het college heeft onderzoek gedaan en een medisch adviseur van Argonaut verzocht om advies uit te brengen. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een zogenoemd resultatenplan. Daarin is voorgesteld om appellante – onder meer – in aanmerking te brengen voor een verhuiskostenvergoeding en voor een verrijdbare douchestoel. Met zo’n stoel kan appellante veilig douchen en haar prothese op een droge plaats aan- en uitdoen. Daarbij heeft het college opgemerkt dat een douchegordijn in principe geschikt is om te voorkomen dat het water van de douche terechtkomt in de rest van de badkamer. In combinatie met een goed werkende afvoer en een douchevloer op afschot moet ook bij lang douchen het water zonder problemen kunnen worden afgevoerd. Op deze manier kan appellante veilig voorzien in haar persoonlijke verzorging en blijft haar prothese droog.
1.3.
Het college heeft aan appellante een verhuiskostenvergoeding en een verrijdbare douchestoel verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt. Zij vindt dat haar ten onrechte geen persoonsgebonden budget (pgb) is verstrekt voor de inmiddels door haarzelf gefinancierde en geplaatste douchecabine. Bij besluit van 20 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat uit het advies van Argonaut is gebleken dat er geen medische noodzaak is voor het plaatsen van een douchecabine. Alleen een verrijdbare douchestoel is nodig.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij – voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Het college heeft voldoende zorgvuldig onderzoek gedaan en voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante. Uit het advies van Argonaut blijkt dat appellante is aangewezen op zittend douchen en verplaatsen. Het college heeft zich gelet op dit advies op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante met behulp van een verrijdbare douchestoel kon douchen en dat er geen noodzaak was voor de plaatsing van een douchecabine. Het betoog van appellante dat de omstandigheid dat zij is aangewezen op zittend douchen en verplaatsen, impliceert dat zij ook is aangewezen op een douchecabine slaagt niet. In het advies van Argonaut is slechts geconcludeerd dat appellante zittend moet kunnen douchen en zich zittend moet kunnen verplaatsen om veilig gebruik te kunnen maken van de badkamer, maar niet dat een douchecabine moet worden geplaatst omwille van die veiligheid. Er is geen aanleiding voor twijfel aan dit advies, te meer nu appellante geen (medische) stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er wel een noodzaak was voor de plaatsing van een douchecabine. Dat appellante de voorkeur geeft aan een douchecabine boven een douchegordijn is begrijpelijk, maar maakt niet dat het college hierover nader medisch advies had moeten inwinnen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en herhaald dat de omstandigheid dat zij is aangewezen op zittend douchen en verplaatsen, impliceert dat zij ook is aangewezen op een douchecabine. Een douchegordijn houdt onvoldoende het water tegen, waardoor de badkamer helemaal nat wordt bij het douchen. Een goed werkende afvoer en een douchevloer op afschot voorkomen dit niet. Appellante kan door haar beperkingen niet iedere dag de badkamer dweilen. Argonaut heeft ten onrechte niet onderzocht of de plaatsing van een douchecabine noodzakelijk is om veilig te kunnen douchen. Dat maakt het onderzoek van Argonaut onvolledig en het besluit van het college onzorgvuldig. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij is aangewezen op een douchecabine een rapport van 11 oktober 2020 van ergotherapeut G. Fleddérus overgelegd. Appellante heeft niet de middelen om haar standpunt verder te onderbouwen met nadere medische stukken en heeft de Raad verzocht om haar compensatie te bieden voor deze bewijsnood, bijvoorbeeld in de vorm van de benoeming van een onafhankelijk (medisch) deskundige.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.
Ergotherapeut Fleddérus stelt dat bij gebruik van een douchegordijn de vloer helemaal nat zal worden. Gelet op de ter zitting overgelegde plattegrond van de badkamer, waaruit de omvang en inrichting van deze ruimte blijkt, is dit echter niet aannemelijk. Daar komt bij dat de aan appellante verstrekte verrijdbare douchestoel haar in de gelegenheid stelt om na het douchen op een droge plek, zo nodig in de vanuit de badkamer rechtstreeks toegankelijke slaapkamer, haar prothese aan te doen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 blijkt dat appellante altijd op een droge plek haar prothese kan aandoen en de plaatsing van en douchecabine niet noodzakelijk is om veilig te kunnen douchen. Gelet hierop onderschrijft de Raad niet het standpunt van appellante dat het college Argonaut had moeten vragen nader onderzoek te doen. Onder deze omstandigheden is er evenmin aanleiding om tegemoet te komen aan het verzoek van appellante om een onafhankelijk (medisch) deskundige te benoemen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) L.C. van Bentum