In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep werd ingetrokken nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het betaalde griffierecht, alsook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met het hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 3.705,-. Daarnaast is de Raad tot de conclusie gekomen dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000,- aan appellante door de Staat der Nederlanden. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in verband met het verzoek om schadevergoeding begroot op € 418,50.
De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 november 2023. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, waaronder de artikelen 8:75a en 8:108, die betrekking hebben op proceskostenveroordelingen in bestuursrechtelijke procedures.