ECLI:NL:CRVB:2023:219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
22 / 1186 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieprocedure en de toepassing van functie-eisen in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een beroepsmilitair werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had gesolliciteerd naar functies van commandant opleidingseenheid, waarvoor de rang van adjudant-onderofficier (Aoo) vereist was. De staatssecretaris van Defensie had de functies niet aan appellant toegewezen, omdat er geen geschikte kandidaten beschikbaar waren en de voorkeur was gegeven aan sergeant-majoors met meer dan 13 jaar ervaring. Appellant had op dat moment 9 jaar en 2 maanden ervaring.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de staatssecretaris beoordelingsvrijheid had in de sollicitatieprocedure. De rechtbank oordeelde dat de ervaringseis van 13 jaar niet specifiek in de Beleidsnota was benoemd, maar dat de staatssecretaris deze als vaste gedragslijn hanteerde. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie niet aan appellant toe te wijzen. De Raad benadrukte dat de ervaringseis geen harde eis was, maar een voorkeur, en dat de Beleidsnota ruimte bood voor aanvullende criteria.

De Raad concludeerde dat de gehanteerde vaste gedragslijn niet onredelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze gedragslijn rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 1186 MAW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2022, 21/4634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 2 februari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.I. van Os hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Os. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Wobma en A. de Waard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als beroepsmilitair werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, ten tijde van belang in de rang van sergeant-majoor. Hij heeft in 2020 belangstelling getoond voor twee identieke functies van commandant opleidingseenheid/me (met de arbeidsplaatsnummers 00600467 en 00600461) en in 2021 gesolliciteerd op deze functies. Aan deze functies is de rang van adjudant-onderofficier (Aoo) verbonden.
1.2.
Bij besluiten van 12 maart 2021 zijn de functies niet aan appellant toegewezen. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat voor beide vacatures geen geschikte Aoo’en beschikbaar waren, waardoor er in de selectie naar sergeant-majoors gekeken is, en dat voor deze functies de voorkeur is uitgegaan naar sergeant-majoors met meer dan 13 jaar ervaring. Appellant had ten tijde van de sollicitatie 9 jaar en 2 maanden ervaring in de rang van sergeant-majoor. Volgens de staatssecretaris wordt de ervaringstermijn van 13 jaar als vaste gedragslijn gehanteerd, waarop op voorhand geselecteerd wordt, en is het redelijk om deze ervaringstermijn te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak de staatssecretaris bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toekomt en dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn. De rechtbank heeft overwogen dat in de Beleidsnota Loopbaanmogelijkheden Officieren en onderofficieren KL uit 2006 (Beleidsnota) de ervaringseis van (meer dan) 13 jaar in de rang van sergeant-majoor niet specifiek wordt benoemd. In paragraaf 5.2 van deze Beleidsnota is opgenomen dat de militair in de rang van sergeant-majoor in beginsel minimaal twee functies in deze rang vervult, voordat aan hem een arbeidsplaats in rang van Aoo wordt toegewezen. Volgens de rechtbank biedt de formulering van de tekst in paragraaf 5.2 de staatssecretaris de mogelijkheid om deze aanvullende eis te stellen. De rechtbank heeft erop gewezen dat de staatssecretaris de ervaringseis van 13 jaar als vaste gedragslijn hanteert, omdat in de praktijk blijkt dat ambtenaren gemiddeld 13 jaar de functie van sergeant-majoor vervullen voordat zij Aoo worden. Volgens een interne afspraak kan deze ervaringseis worden bijgesteld naar beneden tot 10 jaar ervaring, indien er geen kandidaten in de rang van sergeant-majoor zijn met 13 jaar ervaring. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de stelling van de staatssecretaris dat deze gedragslijn als vaste gedragslijn en in alle gevallen gelijk wordt toegepast. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de ervaringseis van 13 jaar wordt gehanteerd om een balans aan te brengen in de vulling tussen de verschillende rangen nu in alle rangen tekorten zijn en het militaire personeelsbestand een piramidale opbouw kent. Ook is toegelicht dat het om een spilfunctie gaat waar de functionaris als voorbeeld moet dienen voor de jongere collega's. De rechtbank heeft gelet op deze toelichting geoordeeld dat de staatssecretaris het belang van de organisatie dat functies worden vervuld door militairen met de vereiste ervaringsopbouw zwaarder mocht laten wegen dan het belang van appellant om in aanmerking te kunnen komen voor een functie waaraan de rang van Aoo is verbonden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure, zoals hier aan de orde, het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden adequaat besproken en geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zoals hierboven onder 2 weergegeven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.1.
De Raad stelt voorop dat de in de vacaturetekst vermelde termijn van 13 jaar ervaring in de rang van sergeant-majoor geen harde eis is, maar dat het om een voorkeur gaat. Appellant is afgewezen in de voorselectie omdat hij niet voldeed aan de gewenste ervaring van minstens 13 jaar in de rang van sergeant-majoor. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht, en dit is door appellant niet weersproken, dat bij vacatures met bevorderruimte van sergeant-majoor naar het niveau van Aoo de gewenste ervaring van 13 jaar als (onderdeel van een) vaste gedragslijn wordt gehanteerd en dat hierop op voorhand geselecteerd wordt.
4.3.2.
Het betoog van appellant dat het toepassen van deze ervaringstermijn in strijd is met de Beleidsnota en een wijziging of verzwaring van de eisen betreft, slaagt niet. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de Beleidsnota de ruimte biedt om aanvullende criteria te bepalen. Het minimaal vervullen van twee functies in de rang van sergeant-majoor, zoals de Beleidsnota voorschrijft, betreft het minimum waaraan voldaan moet zijn voordat een functie op het niveau van Aoo wordt toegewezen. De Beleidsnota biedt dan ook ruimte om op dit punt nadere regels te hanteren en deze ruimte is benut door toepassing van de vaste gedragslijn. Bovendien is in paragraaf 5.2 van de Beleidsnota vermeld dat arbeidsplaatsen waaraan de rang van Aoo verbonden is, zich kenmerken door een noodzakelijke langdurige militaire ervaringsopbouw. De gehanteerde vaste gedragslijn met de ervaringstermijn van 13 jaar is hiervan een nadere invulling, die niet onredelijk is.
4.3.3.
Nu sprake is van een vaste gedragslijn die bij vacatures met bevorderruimte van sergeant-majoor naar de rang van Aoo consistent wordt toegepast, kan van willekeur of strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, zoals appellant heeft betoogd, evenmin sprake zijn. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de staatssecretaris in zijn geval van de vaste gedragslijn had moeten afwijken.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en L.M. Tobé en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.CRvB 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.