ECLI:NL:CRVB:2023:2175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
22/1405 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet na onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De appellant had op 1 april 2021 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), maar deze werd afgewezen op 17 juni 2021. Het college concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Tijdens een onderzoek door de gemeente Nijmegen werd vastgesteld dat appellant geen eigen voordeursleutel had, geen persoonlijke spullen op het opgegeven adres kon aantonen en dat zijn verklaringen niet overeenkwamen met de bevindingen van het huisbezoek. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen. De Raad benadrukte dat het niet de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan was om ambtshalve te onderzoeken of appellant als adresloze in aanmerking had kunnen komen voor bijstand, aangezien hij zelf had aangegeven op het opgegeven adres te wonen. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en bevestigde dat appellant geen proceskostenvergoeding zou ontvangen.

Uitspraak

22/1405 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2022, 21/4362 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 13 november 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 juni 2021 heeft het college de aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 8 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.R.A. Rutten, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2023. Voor appellant is mr. Rutten verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C.J. Woltering.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is. Het college heeft terecht de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant stond sinds 24 november 2017 ingeschreven in de basisregistratie personen op het opgegeven adres. Appellant huurde volgens een op 1 december 2017 opgemaakt huurcontract een kamer van A, die zelf huurder is van de woning op het opgegeven adres. De vader van appellant stond vanaf 12 maart 2020 ook ingeschreven op dit adres.
1.2.
Appellant heeft zich op 1 april 2021 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand en heeft op diezelfde datum de aanvraag ingediend met als gewenste ingangsdatum 29 april 2021. Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld dat hij alleen in de kamer op het opgegeven adres woont. Hij heeft niet aangevinkt dat hij daar met zijn vader verblijft.
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag om bijstand heeft een klantmanager van de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. De klantmanager heeft onder meer dossieronderzoek gedaan, een aantal pogingen tot huisbezoek verricht, bankafschriften en een overzicht van schulden van appellant opgevraagd. Ook heeft hij samen met een sociaal rechercheur van de gemeente op 14 juni 2021 een gesprek met appellant gevoerd en aansluitend een huisbezoek aan de woning op het opgegeven adres gebracht. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 17 juni 2021, waaruit, voor zover van belang, het volgende naar voren komt.
1.3.1.
Tijdens het gesprek op 14 juni 2021 heeft appellant onder meer verklaard dat:
- hij samen met zijn vader een kamer heeft;
- hij niet wist dat zijn vader ook op het opgegeven adres stond ingeschreven;
- hij van de kamer wel een sleutel heeft, maar van de voordeur beneden niet;
- hij zijn vader belt voor het gebruik van de voordeursleutel;
- hij de hele week op het opgegeven adres slaapt;
- hij overdag nooit op het opgegeven adres is, dan is hij buiten of bij zijn opa en oma;
- hij op een luchtbed in de kamer slaapt;
- hij zijn eigen kleding in een koffer heeft en dat hij die koffer vaak meeneemt;
- hij geen eigendommen heeft op de kamer;
- hij geen eten heeft op het opgegeven adres en daar ook nooit kookt.
1.3.2.
Bij het huisbezoek hebben de klantmanager en de sociaal rechercheur van de gemeente onder meer waargenomen dat:
- appellant geen eigen voordeursleutel heeft;
- appellant geen eigen kamer heeft, terwijl hij dat wel in het eerste telefoongesprek verklaarde;
- er in de kamer die appellant zou delen met zijn vader geen tweepersoonsbed stond, zoals appellant eerder had verklaard, maar een éénpersoonsbed-bank;
- er in de kamer geen ruimte was op de vloer waar appellant het luchtbed zou kunnen neerleggen en dat er ook geen luchtbed aanwezig was;
- appellant zijn eigen kleding niet kon tonen en zijn kleding zou delen met zijn vader;
- appellant niets persoonlijk kon aantonen in de kamer.
1.4.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het college de in het procesverloop genoemde besluiten genomen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellant af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 29 april 2021 tot en met 17 juni 2021.
De grondslag van het bestreden besluit
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het college alleen artikel 11 van de PW ten grondslag gelegd, maar niet artikel 17, eerste lid, van de PW. Deze beroepsrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres heeft en dat het recht op bijstand daardoor niet kan worden vastgesteld. Het college heeft hierbij verwezen naar artikel 11 van de PW. Ter zitting heeft het college toegelicht dat is bedoeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de PW. Hoewel dit artikel niet is genoemd, volgt wel uit het besluit dat het college aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat appellant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonsituatie. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
Hoofdverblijf op het opgegeven adres
4.4.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.6.1.
De onderzoeksbevindingen bieden een voldoende feitelijke grondslag dat appellant zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode niet had op het opgegeven adres. Tijdens het huisbezoek zijn geen persoonlijke spullen van appellant aangetroffen, hij heeft geen sleutel van de voordeur en wat tijdens het huisbezoek is geconstateerd, komt niet overeen met wat appellant voorafgaand aan het huisbezoek heeft verklaard. De enkele stelling van appellant dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres is in het licht van de onderzoeksbevindingen niet voldoende.
Geen vaste woon- of verblijfplaats
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat, als hij niet op het door hem opgegeven adres zou wonen, moet worden aangenomen dat hij zonder vaste woon- of verblijfplaats was en recht had op een daklozenuitkering. De gemeente Nijmegen is een centrumgemeente en de gemeente had beter naar zijn situatie moeten kijken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.1.
Wanneer een bestuursorgaan in een situatie als deze tot de slotsom komt dat de betrokkene niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres, ligt het niet op de weg van het bestuursorgaan om vervolgens ambtshalve te onderzoeken of de betrokkene wellicht als adresloze in aanmerking had kunnen worden gebracht voor verlening van bijstand. Dit heeft de Raad in een eerdere uitspraak overwogen. [1] De Raad ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Voor het college was ook geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten of appellant zonder vaste woon- of verblijfplaats was. [2] Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld dat hij op het opgegeven adres verblijft. Tijdens het gesprek met de medewerkers van de gemeente heeft appellant ook steeds aangegeven dat hij daar daadwerkelijk woont.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Hieruit volgt ook dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 11, eerste lid, van de PW
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de PW
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 40, eerste lid, van de PW
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 25 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2683 en 23 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4372.
2.Vergelijk de uitspraak van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3136.