Uitspraak
21.1662 PW
OVERWEGINGEN
(A en B) en een minderjarige kleinzoon. X stond sinds december 2014 ingeschreven bij zijn broer (K) op een ander adres in [woonplaats] . Appellante heeft op 16 juni 2015 meegedeeld dat zij drie jaar geen inkomen had en dat zij altijd is onderhouden door familie. Zij heeft de aanvraag op 18 juni 2015 ingediend (aanvraag 1). Zij heeft daarbij verklaard te hebben geleefd van giften van familie en van de toeslagen die zij van de belastingdienst ontving. Appellante heeft in het kader van haar aanvraag onder meer kopieën van haar bankafschriften verstrekt over de periode van januari tot en met mei 2015. Volgens haar huurcontract was appellante per maand € 460,- huur verschuldigd. Appellante heeft hierover verklaard dat zij een huurachterstand heeft omdat ze geen huur kan betalen. Op het aanvraagformulier heeft zij geen melding gemaakt van schulden. Bij besluit van 2 oktober 2015 (besluit 1) heeft het college aanvraag 1 afgewezen.
€ 22,80 voor reiskosten in hoger beroep, dus in totaal € 1.696,80.
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 mei 2019 voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 9 mei 2018;
- draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.696,80;
- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van