Uitspraak
18 oktober 2021, 20/2020 en 20/3457 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv tot een bedrag van
€ 4.491,68 van appellant teruggevorderd.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
WAO-uitkering van appellant wegens inkomsten uit arbeid had moeten worden uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en of het Uwv terecht een bedrag van € 4.491,68 aan over de periode van 15 augustus 2017 tot en met 11 februari 2018 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellant heeft teruggevorderd. Daarnaast gaat het om de vraag of het Uwv de maandelijkse inhouding terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 331,36. Volgens appellant was geen sprake van inkomsten uit hennepteelt en is sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht heeft uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terecht heeft teruggevorderd over de periode van 15 augustus 2017 tot en met 11 februari 2018. Ook oordeelt de Raad dat het Uwv de maandelijkse inhouding op de WAO-uitkering terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 331,36.
Inleiding
65 tot 80%.De hierdoor over de periode van 15 augustus 2017 tot en met 11 februari 2018 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering heeft het Uwv tot een bedrag van € 4.491,68 van appellant teruggevorderd.
inkomens- en vermogensonderzoek op juiste wijze heeft berekend dat appellant maandelijks in staat kan worden geacht een bedrag van € 331,36 terug te betalen. Dat appellant maar
€ 2,17 te besteden heeft, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Het Uwv heeft terecht geen rekening gehouden met een verbeurde dwangsom aan de gemeente van € 25.000,-, omdat dit geen vordering betreft met betrekking tot sociale verzekeringspremies en dus geen preferente vordering is.
Het oordeel van de Raad
Procureurs-Generaal. Ook andere in die Aanwijzing genoemde kenmerken van de hennepkwekerij, zoals de aanwezigheid van een kweektent, assimilatielampen, een tijdschakelaar, een ventilatieregelaar en een aan- en afzuiginstallatie, wijzen op professionaliteit en dus op beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Daarbij komt dat de verklaring van appellant over de omvang van het maandelijkse eigen gebruik (98 gram) aanzienlijk afwijkt van de gemiddelde maandelijkse opbrengst van de hennepkwekerij (1,0064 kilogram) zoals deze in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk uiteen is gezet. Bovendien heeft appellant verklaard dat hij de gekweekte hennep heeft weggeven. Dat de huisarts heeft verklaard dat appellant al jaren vanwege bestaande reumaklachten, slapeloosheid en ADHD en hartklachten cannabis gebruikt, maakt het voorgaande niet anders.
13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor appellant als gevolg van de terugvordering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Uit het dossier volgt niet dat de terugvordering leidt tot zodanig onaanvaardbare gevolgen dat daartoe niet mocht worden overgegaan. Appellant heeft zijn standpunt niet met medische stukken onderbouwd. Ook wordt bij de invordering de beslagvrije voet van de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht genomen.
€ 331,36 terug te betalen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Uwv heeft dat bedrag op juiste wijze berekend en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant tot maandelijkse betaling daarvan in staat kan worden geacht. Appellant heeft zijn standpunt dat hij maandelijks maar € 2,17 heeft te besteden niet met stukken onderbouwd.