ECLI:NL:CRVB:2023:2118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering en terugvordering van WW-uitkering na ZW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WW-uitkering door het Uwv, nadat zij vanaf 15 mei 2020 een ZW-uitkering ontving. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, was uitgevallen voor haar werkzaamheden en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering en kende haar een WW-uitkering toe, maar introk deze later met terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.929,50 bedragen.