ECLI:NL:CRVB:2023:2095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Uwv om af te wijken van termijn voor WW-aanvraag in bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die tot 3 juli 2018 als vrachtwagenchauffeur werkte, had op 30 oktober 2019 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Het Uwv had echter besloten dat hij geen recht had op uitbetaling van de WW-uitkering over de periode van 3 juli 2018 tot en met 2 oktober 2018, omdat deze aanvraag te laat was ingediend, meer dan 26 weken na de laatste werkdag van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval dat het Uwv zou verplichten om van de termijn af te wijken.
In hoger beroep heeft de appellant volgehouden dat hij op 8 juli 2018 telefonisch contact heeft gehad met het Klant Contact Centrum (KCC) van het Uwv, waar hem werd geadviseerd om te wachten met de aanvraag. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant niet kon bewijzen dat dit gesprek had plaatsgevonden. Wel was er bewijs dat hij op 14 augustus 2019 contact had gehad met het KCC, maar ook dit leidde niet tot de conclusie dat er sprake was van een bijzonder geval. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig een aanvraag had moeten indienen en dat het Uwv niet bevoegd was om de WW-uitkering uit te betalen over de genoemde periode.
De uitspraak bevestigt dat de appellant niet in zijn recht staat en dat het Uwv de beslissing om geen uitkering uit te betalen, terecht heeft genomen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en er zijn geen proceskosten toegewezen.