ECLI:NL:CRVB:2015:3098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
14-5806 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door R.T. van Baarlen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 juli 2013, waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de gronden van het bezwaar niet tijdig waren ingediend. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gronden van het bezwaar pas na de deadline van 26 september 2013 bij het Uwv zijn ingekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat het bezwaar tijdig was ingediend, wat niet is gelukt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van de indiener om aan te tonen dat aan de vereisten is voldaan. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 11 september 2015.

Uitspraak

14/5806 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 september 2014, 13/7283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.T. van Baarlen hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 februari 2015, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 26 augustus 2013 heeft [naam J] ([J]) namens appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 juli 2013, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 juli 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij brief van 29 augustus 2013 heeft het Uwv [J] bericht dat het bezwaarschrift nog niet in behandeling genomen kon worden omdat de gronden van het bezwaar ontbreken. Het Uwv heeft appellant verzocht de gronden van het bezwaarschrift uiterlijk 26 september 2013 in te dienen. Daarbij is vermeld dat deze termijn niet kan worden verlengd en dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet binnen genoemde termijn wordt gereageerd.
1.3.
Bij aangetekende brief van 26 september 2013 heeft Van Baarlen, de opvolgend gemachtigde van appellant, de gronden van het bezwaar ingezonden. Deze brief is door PostNL op 27 september 2013 geregistreerd. Het Uwv heeft deze brief op 30 september 2013 ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 juli 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat de brief van 26 september 2013 van Van Baarlen eerst op 27 september 2013 bij PostNL is gemeld. Het bezwaar is om deze reden niet tijdig compleet gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft voorts beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten aan appellant. Voor zover van belang in hoger beroep heeft de rechtbank als volgt overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 26 augustus 2013 geen gronden bevatte, dat de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar eindigde op 26 september 2013 en dat de gronden van het bezwaar eerst na die datum bij het Uwv zijn ingekomen. De rechtbank heeft overwogen dat nu de verzending per post heeft plaatsgevonden, voor het moment van terpostbezorging de registratie bij PostNL door middel van een poststempel bepalend is. In het geval van appellant heeft de registratie bij PostNL op 27 september 2013 plaatsgevonden en ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van appellant aannemelijk te maken dat hij het poststuk, ondanks deze registratie, niettemin eerder ter post heeft bezorgd of aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant niet geslaagd in deze bewijslevering. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat de door zijn gemachtigde ingeschakelde koeriersdienst het betreffende poststuk op 26 september 2013 bij PostNL heeft afgegeven. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat uit de herlabeling van zijn poststuk door PostNL zou moeten blijken dat het poststuk eerder bij PostNL is afgegeven, omdat een onderbouwing hiervan en van de betekenis van herlabeling ontbreekt. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het bestreden besluit niettemin onzorgvuldig heeft voorbereid nu het Uwv het bezwaar zonder nader onderzoek naar de reden van de late indiening van de gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen naar het oordeel van de rechtbank in stand blijven nu de door appellant in beroep gegeven redenen de late indiening niet kunnen verontschuldigen.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft zijn in beroep aangevoerde standpunt herhaald dat de brief van 26 september 2013 ’s middags op het kantoor van de gemachtigde van appellante is opgehaald door het koeriersbedrijf en dezelfde dag is afgeleverd bij het postcentrum van PostNL. Vervolgens heeft het postcentrum de brief doorgezonden naar de locatie van PostNL in het bezorggebied, waar PostNL de brief heeft herlabeld op 27 september 2013. Uiteindelijk is de brief van 26 september 2013 op
30 september 2013 bezorgd bij het Uwv. Appellant is van mening met verschillende stukken, waaronder stukken uit de eigen administratie en e-mailberichten van het koeriersbedrijf, op zijn minst aannemelijk te hebben gemaakt dat de brief van 26 september 2013 op dezelfde dag ter post is bezorgd, dat die brief door PostNL op 27 september 2013 bij het postcentrum is opgehaald en herlabeld en dat die brief twee werkdagen later door PostNL bij het Uwv is bezorgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld waaraan een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Ingevolge het eerste lid, onder d, van dit artikel geldt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 26 augustus 2013 geen grond(en) van bezwaar bevat. Vaststaat dat het Uwv appellant bij brief van 29 augustus 2013 heeft gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar en appellant tot en met 26 september 2013 in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Daarbij heeft het Uwv appellant erop gewezen dat indien dit niet gebeurt, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.3.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of het Uwv bij het bestreden besluit in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat appellant de gronden van het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn en evenmin binnen de op grond van artikel 6:6 van de Awb nader gestelde termijn heeft ingediend.
4.4.
Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of de gronden van het bezwaar te laat zijn ingediend. Niet in geschil is dat de laatste dag van de termijn voor indiening van de gronden van het bezwaar 26 september 2013 was. Registratie van de brief van 26 september 2013 door PostNL heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Vaststaat ook dat het Uwv de brief van 26 september 2013 op 30 september 2013 heeft ontvangen.
4.4.
Terpostbezorging, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van TNT Post wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van TNT Post wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door TNT Post is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van TNT Post veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door TNT Post is afgestempeld. Bevat het stuk een poststempel van TNT Post met een datum gelegen na de dag van de laatste termijn, dan is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
4.5.
De brief van 26 september 2013 is op 27 september 2013 door PostNL geregistreerd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat die brief ook op 26 september 2013 ter post is bezorgd. Dat kan niet worden afgeleid uit de overigens niet gespecificeerde mededeling van het koeriersbedrijf dat het op 26 september 2013 vier poststukken van [naam kantoor] heeft aangenomen. Tijdige terpostbezorging van het desbetreffende poststuk kan evenmin worden afgeleid uit het door appellant, met een aantal voorbeelden nader toegelichte, beschreven patroon van bezorging van poststukken door het koeriersbedrijf in relatie tot de registratie van verzenddata in het systeem van Post NL. Ook de enkele vermelding op de enveloppe ‘‘herlabeld’’ biedt geen aanknopingspunt om uit te gaan van een eerdere datum van terpostbezorging dan de datum van registratie van het poststuk. Terecht heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat uit de herlabeling van zijn poststuk door PostNL zou moeten blijken dat het poststuk eerder bij PostNL is afgegeven, omdat een onderbouwing hiervan en van de betekenis van herlabeling ontbreekt. Ook in hoger beroep is deze onderbouwing uitgebleven.
4.6.
Aldus uitgaande van terpostbezorging op 27 september 2013 heeft appellant de gronden van het bezwaar niet tijdig ingediend. Van redenen om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D. van Wijk

UM