ECLI:NL:CRVB:2021:1746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
17 juli 2021
Zaaknummer
20/2445 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen afwijzing toeslag ouderdomspensioen

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 en woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de Sociale verzekeringsbank (Svb) tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toeslag op zijn ouderdomspensioen. De Svb had op 16 juli 2018 besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat appellant op het moment van overlijden van zijn eerste echtgenote geen recht had op toeslag. Appellant heeft echter gesteld dat hij het besluit van 16 juli 2018 niet heeft ontvangen, wat de Svb niet kon aantonen, aangezien het besluit niet aangetekend was verzonden en er geen verzendadministratie beschikbaar was. Hierdoor is de termijn voor het indienen van bezwaar pas begonnen op 25 december 2018, toen appellant een kopie van het besluit ontving. Het bezwaarschrift dat op 9 januari 2019 werd ingediend, was dus tijdig. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft de Svb opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.

Uitspraak

20.2445 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 april 2020, 19/2489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 juli 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich middels beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1936, woont in Marokko en ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet. De eerste echtgenote van appellant, geboren op 1 januari 1950, is overleden op 25 mei 2016. Gedurende dit huwelijk is appellant op 16 oktober 2006 gehuwd met zijn tweede echtgenote, [A.], geboren in 1966.
1.2.
Op 9 januari 2018 heeft appellant het huwelijk met zijn tweede echtgenote gemeld aan de Svb en om een allocation speciale gevraagd. Hierop heeft de Svb appellant (onder meer) een aanvraagformulier voor de toeslag doen toekomen. Vervolgens heeft appellant een toeslag op zijn ouderdomspensioen aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2018 heeft de Svb de aanvraag voor een toeslag op het ouderdomspensioen van appellant afgewezen. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant op het moment van overlijden van de eerste echtgenote van appellant geen recht had op toeslag. Appellant genoot toen voor haar geen toeslag meer omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Om die reden bestaat er (ook) geen recht op toeslag voor de tweede echtgenote.
1.4.
Bij brief van 5 december 2018 heeft appellant de Svb verzocht een beslissing te nemen op zijn aanvraag. Bij brief van 24 december 2018 heeft de Svb een kopie van het besluit van
16 juli 2018 aan appellant toegezonden. Bij brief van 9 januari 2019, door de Svb ontvangen op 22 januari 2019, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 juli 2018.
1.5.
Bij besluit van 29 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt, recht heeft op een ouderdomspensioen, maar dat dit pensioen ontoereikend is om te voorzien in zijn levensonderhoud en dat van zijn echtgenote.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.2.
Bij brief van 5 december 2018 heeft appellant – kort gezegd – verzocht om een beslissing te nemen op zijn aanvraag nu hij alle relevante documenten aan de Svb heeft doen toekomen. Gelet op de inhoud van deze brief moet het ervoor worden gehouden dat appellant de verzending en ontvangst van het besluit van 16 juli 2018 ontkent.
4.3.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Zie de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:325.
4.4.
Vast staat dat de Svb het besluit van 16 juli 2018 niet aangetekend heeft verzonden. Daarnaast heeft de Svb ter zitting gesteld dat de Svb voor dit besluit niet beschikt over een verzendadministratie, zoals in de rechtspraak wordt geëist. Dit betekent dat de Svb de verzending van het besluit van 16 juli 2018 niet overeenkomstig de in 4.3 genoemde vereisten aannemelijk heeft gemaakt.
4.5.
Dit heeft tot gevolg dat de termijn voor het instellen van bezwaar pas is aangevangen op 25 december 2018, te weten de dag na die waarop de Svb een kopie van het besluit van 16 juli 2018 aan appellant heeft toegezonden. Het op 9 januari 2019 ingediende bezwaarschrift, dat door de Svb is ontvangen op 22 januari 2019, is dan ook binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend. De Svb heeft het bezwaarschrift van appellant ten onrechte nietontvankelijk verklaard. Dit nog daargelaten of artikel 23 in verbinding met artikel 25 van het Administratief Akkoord met Marokko hier van betekenis zou kunnen zijn (Administratief Akkoord, Trb. 1973, 130 horende bij het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, Trb. 1972, 34).
4.6.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In het voorliggende geval ziet de Raad, omdat de Svb geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het bezwaar, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal daarom de Svb opdracht geven om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
4.7.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door appellant te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 maart 2019;
  • draagt de Svb op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak
een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Buur

DÉCISION

Le Centrale Raad van Beroep (conseil central d’appel)
- détruit le jugement attaqué,
- déclare le recours fondé et annule la décision du 29 mars 2019;
- instruit le Svb dans un délai de huit semaines à partir de l’envoi de la copie du présent jugement
prendre une nouvelle décision sur l’objection conformément à cet arrêt et prévoir que la nouvelle décision ne peut faire l’objet que d’un recours devant le CRvB;
- prévoit que la SVB rembourse au requérant la taxe d’enregistrement payée sur le recours et le recours a un montánt de la € 178,-.
Ce verdict a été fait par E.E.V. Lenos en présence de M. Buur en qualité de greffier. La décision a été prononcée en public le 9 juillet 2021.