ECLI:NL:CRVB:2023:2058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 21/3416 WW. De zaak betreft een proceskostenveroordeling en een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellante, vertegenwoordigd door mr. P.F.M. Deijkers, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2021. Het Uwv had op 15 september 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante had gereageerd. Tijdens de zitting op 15 februari 2023 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen. De Raad heeft het onderzoek heropend en nadere vragen aan het Uwv gesteld. Appellante verzocht op 3 april 2023 om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarna de Staat als partij werd aangemerkt. Het Uwv heeft op 4 mei 2023 opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante trok haar hoger beroep in en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De Raad heeft het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.
De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 3.386,80. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellante wegens immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure met bijna drie maanden is overschreden. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellante ter zake van het verzoek om schadevergoeding, begroot op € 418,50. Tot slot werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht van € 181,-.