1.3.Appellant heeft de korpschef op 13 juni 2022 in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken te beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft hij op 15 juli 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard omdat de beslistermijn nog niet is verstreken. De beslistermijn voor de toekenning van het smartengeld vangt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) in beginsel aan op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld en bedraagt drie weken. Dat de korpschef op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rsdp de mate van invaliditeit uiterlijk binnen twee jaar na het dienstongeval moet vaststellen, is niet van invloed op het feitelijke aanvangsmoment van deze beslistermijn. Deze uitleg van artikel 3, eerste lid, en artikel 8, tweede lid, van de Rsdp strookt met de op de Rsdp gegeven toelichting, waarin de regelgever benoemt dat de beslistermijnen voor het toekennen van smartengeld zijn neergelegd in artikel 8, tweede en derde lid, van de Rsdp. Op de afzonderlijke aanvraag van appellant van 12 april 2022 is, anders dan appellant stelt, niet de algemene beslistermijn van artikel 4:13 en artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Deze aanvraag heeft immers, net als de melding van het dienstongeval die van rechtswege als aanvraag wordt aangemerkt, betrekking op de toekenning van smartengeld. Dat betekent dat ook voor deze afzonderlijke aanvraag de beslistermijn in beginsel aanvangt op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld en drie weken bedraagt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij vindt, kort samengevat, dat de uitleg die de korpschef heeft gegeven aan de bepalingen over de beslistermijnen niet strookt met het doel van de Rsdp namelijk een snelle afhandeling van het dienstongeval. Appellant benadrukt dat er inmiddels vijf jaar zijn verstreken sinds het dienstongeval en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in augustus 2021 definitief is vastgesteld op 81%. Ook is er volgens appellant een medische eindsituatie. Hiermee had de korpschef een beslissing kunnen nemen op zijn verzoek.