ECLI:NL:CRVB:2023:2009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
22/3216 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de correcte vaststelling van het AOW-pensioenoverzicht door de Sociale verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de correctheid van het AOW-pensioenoverzicht van appellant beoordeeld. De Raad oordeelt dat tot 1 april 2012 alleen de Zwitserse wetgeving van toepassing was op appellant, die in Nederland woonde en werkte voor een in Zwitserland gevestigde werkgever. Vanaf 1 april 2012 viel appellant onder de Nederlandse wetgeving, maar hij had op zijn verzoek de uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het pensioenoverzicht op basis van deze uitsluiting vastgesteld. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de beslissing van de Svb om hem uit te sluiten van de volksverzekeringen. De Raad bevestigt dat de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant niet verzekerd was voor de AOW gedurende de periode van uitsluiting. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar de Raad komt tot de conclusie dat de Svb in zijn besluitvorming correct heeft gehandeld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

22/3216 AOW
Datum uitspraak: 2 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2022, 20/3786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de Svb het AOW-pensioenoverzicht van appellant correct heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat tot 1 april 2012 op appellant alleen de Zwitserse wetgeving van toepassing was. Appellant woonde toen in Nederland en werkte in dienst van een in Zwitserland gevestigde werkgever op een zeeschip dat voer onder de vlag van een derde land. Vanaf 1 april 2012 viel appellant onder de Nederlandse wetgeving maar was hij op zijn verzoek uitgesloten van de Nederlandse volksverzekeringen. Hij heeft de Svb niet gevraagd daarvan terug te komen en de Svb is er op het pensioenoverzicht terecht van uitgegaan dat appellant tijdens de periode van uitsluiting niet verzekerd was.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2023. Namens appellant is [naam waarnemer] (waarnemer) verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Speear, mr. N. Diamant en mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Hij was van 1 september 2007 tot 1 oktober 2015 in dienst bij [naam werkgever] , een in Zwitserland gevestigde onderneming, en voor die onderneming werkzaam op een schip dat voer onder Panamese vlag. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat appellant in die periode verzekerd is geweest voor de Nederlandse volksverzekeringen en heeft een aanslag premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2.
Op 16 januari 2019 heeft appellant de Svb verzocht hem over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015 uit te sluiten van de volksverzekeringen door middel van toepassing van artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de Svb positief op dat verzoek beslist en aan appellant meegedeeld dat hij over het tijdvak 1 mei 2010 tot en met 30 september 2015 niet verzekerd is geweest voor de Nederlandse volksverzekeringen (uitgesloten van de volksverzekeringen). Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 3 februari 2020 heeft appellant de Svb verzocht om een overzicht van zijn AOWverzekeringstijdvakken (pensioenoverzicht). Met het primaire besluit van 29 april 2020 heeft de Svb meegedeeld dat appellant tot en met 15 april 2020 18% pensioen op grond van de AOW heeft opgebouwd. De Svb acht appellant niet verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen in de periode 1 september 2007 tot en met 31 maart 2019.
1.4.
Met een besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Voor de periode 1 mei 2010 tot en met 30 september 2015 verwijst de Svb naar het verzoek van appellant van 16 januari 2019 om toepassing van de hardheidsclausule op grond van artikel 24 van het KB 746. Volgens de Svb is door het toewijzen van dit verzoek appellant uitgesloten van verzekering voor de volksverzekeringen over de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 september 2015. Ook in de periode van 1 september 2007 tot en met 30 april 2010 is appellant niet verzekerd geacht, omdat hij toen in dienst was van [naam werkgever] .
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit over de periode 1 september 2007 tot en met 30 april 2010 niet deugdelijk is gemotiveerd. Omdat de rechtbank het bestreden besluit over de volledige periode in geding inhoudelijk juist achtte, heeft zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Standpunten in hoger beroep
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij op grond van Europese regelgeving, en Europese en nationale rechtspraak, over de hele periode in geding verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen, waaronder de AOW. De Svb heeft zich, eveneens onder verwijzing naar Europese regelgeving en rechtspraak, op het tegenovergestelde standpunt gesteld. De argumenten van partijen zullen hieronder worden besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van de beroepsgronden die appellant heeft aangevoerd. De Raad komt om de volgende redenen tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant beroept zich op het Europese recht. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) de situatie van appellant in de hele periode in geding werd beheerst door de Europese coördinatieverordeningen. Appellant woonde in Nederland en werkte, buiten Europees grondgebied, voor een in Zwitserland gevestigde werkgever. In die situatie was op appellant tot 1 april 2012 Verordening (EEG) 1408/71 (Vo 1408/71) van toepassing en (pas) vanaf 1 april 2012 Vo 883/2004, op grond van artikel 90, eerste lid, aanhef en onder c, van die verordening. Op grond van artikel 13, eerste lid, van Vo 1408/71 en artikel 11, eerste lid, van Vo 883/2004 zijn degenen op wie die verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. [1] Welke wetgeving dat is, wordt in diezelfde verordening geregeld.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant over de periode 1 september 2007 tot en met 30 september 2015 verzekerd was voor de AOW. Deze periode kan worden gesplitst in drie delen:
  • de periode van periode van 1 september 2007 tot en met 30 april 2010. In die periode was Vo 1408/71 van toepassing en was appellant niet uitgesloten van de volksverzekeringen;
  • de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 maart 2012. In die periode was Vo 1408/71 van toepassing en was appellant onder toepassing van artikel 24 van KB 746 uitgesloten van de volksverzekeringen;
  • de periode van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015. In die periode was Vo 883/2004 van toepassing en was appellant eveneens uitgesloten van de volksverzekeringen onder toepassing van artikel 24 van KB 746.
De Raad zal deze periodes achtereenvolgens bespreken.
Periode van 1 september 2007 tot en met 30 april 2010
4.3.
Appellant meent in deze periode verzekerd te zijn geweest voor de AOW. Volgens hem was op grond van het arrest Kik [2] van het Hof de Nederlandse wetgeving op hem van toepassing, omdat hij in Zwitserland niet verzekerd was. Daarom was hij ook verzekerd voor de AOW. Deze grond slaagt niet.
4.3.1.
In het arrest Kik overwoog het Hof dat geen enkele bepaling van Titel II van Vo 1408/71 rechtstreeks ziet op de situatie van een werknemer die in dienst is van een op het grondgebied van de Unie gevestigde onderneming, maar geen werkzaamheden verricht op het grondgebied van de Unie, omdat hij uitsluitend op het grondgebied van een derde staat werkt. In zo’n geval zijn de woonplaats van de werknemer en de vestigingsplaats van de werkgever de enige aanknopingspunten met de wetgeving van een lidstaat. Wanneer de werknemer niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast. Dat zou in dit geval leiden tot toepassing van de Zwitserse wetgeving.
4.3.2.
In het geval waarin de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid, is de wetgeving van de woonstaat van die werknemer van toepassing. De bepalingen van titel II van Vo 1408/71 hebben immers ook tot doel te beletten dat de binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende personen wegens het ontbreken van een op hen toepasselijke wetgeving geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten. [3]
4.3.3.
Bij de beantwoording van de vraag of de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever al dan niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij een stelsel van sociale zekerheid, moet echter een daarin opgenomen woonplaatsvereiste buiten beschouwing blijven. Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten weliswaar bevoegd om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar mogen die voorwaarden niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van de betrokken nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie die wettelijke regeling krachtens Vo 1408/71 van toepassing is. [4]
4.3.4.
De rechtbank heeft na onderzoek van de Zwitserse socialeverzekeringswetgeving vastgesteld dat natuurlijke personen die in Zwitserland wonen verplicht verzekerd zijn krachtens deze wetgeving. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie heeft de rechtbank vervolgens terecht en op goede gronden geoordeeld dat in het geval van appellant, die in een lidstaat van de EU woont en voor wie in deze periode de conflictregels van Vo 1408/71 Zwitserland aanwezen, met deze territoriale voorwaarde geen rekening mag worden gehouden en dat appellant op grond van het Zwitserse recht aldaar verplicht verzekerd moest worden geacht. Dit heeft de rechtbank tot de juiste conclusie geleid dat de Svb in beroep terecht het standpunt heeft ingenomen dat in de situatie van appellant Nederland niet de bevoegde lidstaat was.
4.3.5.
Appellant kon dan ook niet verzekerd zijn voor de AOW. Hieruit vloeit voort dat de Svb appellant terecht in de periode van 1 september 2007 tot en met 30 april 2010 niet verzekerd heeft geacht voor de AOW.
Periode van 1 mei 2010 tot en met 31 maart 2012
4.4.
Ook voor deze periode slaagt het hoger beroep van appellant niet. In deze periode was, anders dan de rechtbank lijkt te hebben aangenomen, Vo 1408/71 nog op appellant van toepassing. Evenals in de voorafgaande periode en op dezelfde gronden was op appellant de Zwitserse socialeverzekeringswetgeving van toepassing. Reeds hierom, dus los van het besluit van 4 februari 2019, was appellant van 1 mei 2010 tot en met 31 maart 2012 niet verzekerd voor de AOW.
Periode van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015
4.5.
Voor de periode waarin Vo 883/2004 van toepassing was wijst appellant op het arrest SF. [5] Uit dit arrest blijkt dat de aanwijsregel van artikel 11 van Vo 883/2004 in het geval van appellant het woonland aanwijst als bevoegde staat. Het Europese recht gaat voor het nationale recht en bovendien blijkt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat artikel 24 van KB 746 niet de ruimte biedt om af te wijken van een rechtstreeks uit het internationale recht voortvloeiende uitsluiting van de verplichte verzekering. [6] Om die reden meent appellant – ondanks de vaststelling bij het besluit van 4 februari 2019 dat hij niet verzekerd was – toch verzekerd te zijn. Deze grond slaagt niet.
4.5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederland vanaf 1 april 2012 de aangewezen lidstaat is en dat appellant volgens de Nederlandse sociale zekerheidsregels van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015 in beginsel verzekerd was voor de volksverzekeringen. De Nederlandse sociale zekerheidsregels omvatten evenwel ook de mogelijkheid dat de Svb ontheffing van de verzekeringsplicht verleent of de hardheidsclausule toepast (artikelen 21b, 22 en 24 van KB 746). De Svb heeft de hardheidsclausule toegepast en uit het in rechte vaststaande besluit van 4 februari 2019 volgt dat appellant in dit tijdvak niet verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen, waaronder de AOW.
4.5.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het EU-recht ertoe noopt verzekering voor de AOW aan te nemen. Met het besluit van 4 februari 2019, waarvan appellant geen herziening heeft gevraagd en wenst te vragen, is in rechte komen vast te staan dat appellant niet verzekerd was ten tijde in geding. In het arrest Kühne en Heitz [7] heeft het Hof overwogen dat een bestuursorgaan verplicht is een definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat het desbetreffende besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Daar is hier geen sprake van: het besluit van 4 februari 2019 is niet aangevochten.
4.5.3.
Het Unierechtelijke beginsel van loyale samenwerking zoals neergelegd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie noopt evenmin tot aantasten van de formele rechtskracht van het besluit van 4 februari 2019. Uit het arrest Byankov [8] volgt dat dat beginsel in het algemeen niet afdoet aan de nationale procedurele autonomie, mits de nationale procedure voldoet aan de randvoorwaarden van gelijkwaardigheid en effectiviteit. Evenwel kan op grond van het Unierecht een rechtsplicht bestaan tot heroverweging van een in rechte onaantastbaar besluit, wanneer dit, gelet op de bijzonderheden van het betreffende geval en de betrokken belangen, nodig is om een evenwicht te bereiken tussen het vereiste van de rechtszekerheid en het vereiste van de rechtmatigheid uit het oogpunt van het Unierecht (vgl. arrest Byankov, punt 77). Aan die afweging komt de Raad in dit geval niet toe omdat appellant naar nationaal recht de mogelijkheid heeft de Svb op grond van artikel 4:6 van de Awb te verzoeken het besluit van 4 februari 2019 te herzien.
4.5.4.
Gelet op dit alles mocht de Svb er in het pensioenoverzicht van uitgaan dat appellant van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015 was uitgesloten van de volksverzekeringen en dus niet verzekerd was voor de AOW.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het pensioenoverzicht in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

AOW

Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
(…)
Artikel 6a
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

KB 746

Artikel 24. Hardheidsclausule
De Sociale verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.

Vo 1408/71

Artikel 13
Algemene regels
1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe
te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
(…)

Vo 883/2004

Artikel 11
Algemene regels
Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
(…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
(…)

Voetnoten

1.Los van een hier niet ter zake doende uitzondering.
2.HvJEU 19 maart 2015, C-266/13, ECLI: EU:C:2015:188.
3.Arrest Kik, punt 62 en 63.
4.HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2986, ro. 2.4.3; CRvB 29 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1902, ro. 4.4.7.
5.HvJEU 8 mei 2019, C-631/17, SF, ECLI:EU:C:2019:381.
6.HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:127, ro. 2.5.2.
7.HvJEU 13 januari 2004, C‑453/00, ECLI:EU:C:2003:350.
8.HvJEU 4 oktober 2012, C‑249/11, ECLI:EU:C:2012:380.