ECLI:NL:CRVB:2023:1902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/190 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van korting op AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank na uitzending naar Zambia

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting van 4% op het AOW-pensioen van de appellant, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was toegepast. De appellant, geboren in 1953, had een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend, maar de Svb had vastgesteld dat hij niet verzekerd was voor de AOW gedurende de periode waarin hij door een Britse werkgever naar Zambia was uitgezonden. De Raad oordeelde dat de Svb terecht de korting had toegepast, omdat appellant in de periode van 2 juli 1985 tot 3 januari 1988 niet verzekerd was voor de AOW. De Raad concludeerde dat de Britse wetgeving van toepassing was op appellant tijdens zijn uitzending, en dat hij niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd na het vertrek van zijn echtgenote naar Zambia. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Svb had de appellant ook geadviseerd om contact op te nemen met het Britse zusterorgaan voor mogelijke sociale zekerheidsbescherming.

Uitspraak

22/190 AOW
Datum uitspraak: 29 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2021, 20/4830 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 7 april 2020 heeft de Svb aan appellant een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een korting van 4%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar bij het bestreden besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) is de Svb bij dit besluit gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 oktober 2022. Appellant is verschenen, samen met zijn echtgenote. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg. Naar aanleiding van een afspraak die tijdens de zitting is gemaakt heeft de Svb nog een brief aan de Raad gestuurd.
De Raad heeft gevraagd of partijen behoefte hadden aan een vervolgzitting. Omdat geen van de partijen binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, heeft de Raad een nieuwe zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Svb heeft terecht een korting van 4% toegepast op het AOW-pensioen van appellant. Appellant was niet verzekerd voor de AOW in de periode waarin hij door een Britse werkgever naar Zambia was uitgezonden. In ieder geval gedurende het eerste jaar van die uitzending, toen appellant nog ingezetene van Nederland was, was op hem op grond van Vo 1408/71 uitsluitend de Britse wetgeving van toepassing. Dat appellant niet verzekerd is geacht krachtens de Britse wetgeving maakt dit niet anders. Vanaf het moment dat zijn echtgenote naar Zambia kwam was appellant geen ingezetene meer van Nederland. Ook in die periode was hij niet verzekerd voor de AOW.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft (ook) de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft op 19 december 2019 een aanvraag gedaan voor toekenning van een AOWpensioen. In een besluit van 7 april 2020 heeft de Svb hem laten weten dat hij vanaf 30 april 2020 recht heeft op een ouderdomspensioen waarop een korting van 4% wordt toegepast wegens, afgerond, twee niet verzekerde jaren. Appellant wordt niet verzekerd geacht over de periode van 2 juli 1985 tot en met 3 januari 1988 (periode in geding). In deze periode was hij in dienst van een in Londen, Verenigd Koninkrijk (VK), gevestigde werkgever, [naam werkgever] , die hem naar Zambia had gedetacheerd.
1.2.
In een beslissing van 12 juni 2020 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2020 ongegrond verklaard. Volgens de Svb woonde en werkte appellant niet in Nederland in de periode in geding en was hij daarom niet verzekerd voor de AOW. De Svb verwijst appellant naar het zusterorgaan in het VK voor het aanvragen van een pensioen over de periode waarin hij niet AOW-verzekerd is geweest.

De uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank had de Svb appellant gedurende het eerste jaar na zijn vertrek nog als ingezetene van Nederland moeten beschouwen. Op appellant was in die periode echter uitsluitend de wetgeving van het VK van toepassing, zodat voor toepassing van de Nederlandse wetgeving geen plaats was.

Standpunten in hoger beroep

3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij vindt dat hij gedurende de volledige periode ingezetene van Nederland is gebleven, zodat op zijn pensioen geen korting mag worden toegepast. Appellant vindt dat de periode van uitzending naar Zambia ofwel moet meetellen voor zijn AOW-pensioen, ofwel moet leiden tot een pensioen uit het VK. Appellant doet een beroep op het vrije verkeer van werknemers.
3.2.
De Svb beschouwt appellant alsnog als ingezetene van Nederland over de periode 2 juli 1985 tot en met 1 september 1986 (de datum waarop de echtgenote van appellant naar Zambia vertrok). Volgens de Svb was in die periode echter op grond van Vo 1408/71 [1] het recht van het VK op appellant van toepassing. Appellant was daarom niet verzekerd voor de AOW. Van 2 september 1986 tot en met 3 januari 1988 woonde of werkte appellant niet in Nederland, zodat hij toen niet verzekerd was voor de AOW.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten van beide partijen. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De bepalingen die voor deze uitspraak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage. De bijlage is een onderdeel van deze uitspraak.
Beoordelingskader
4.3.
Of de korting op het AOW-pensioen van appellant terecht is toegepast, hangt af van de vraag of appellant tijdens de periode in geding verzekerd is geweest voor de AOW. Appellant kan in die periode alleen maar verzekerd zijn geweest voor de AOW als niet, op grond van een bepaling van internationaal of supranationaal recht, toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving was uitgesloten.
Situatie van 2 juli 1985 tot en met 1 september 1986
4.4.
De Raad zal eerst een oordeel geven over de periode van 2 juli 1985 tot 2 september 1986. Tussen partijen is niet meer in geschil dat appellant in die periode in Nederland woonde.
4.4.1.
Appellant heeft zich beroepen op de coördinatie van sociale zekerheid en op het vrije verkeer van werknemers. De coördinatie van sociale zekerheid was destijds geregeld in Vo 1408/71. Appellant bevond zich in deze periode in een situatie waarbij twee lidstaten van (inmiddels) de Europese Unie (EU) betrokken waren. Hij woonde immers in Nederland en hij werd uitgezonden door een werkgever in het VK. Maar hij verbleef en werkte in Zambia. De Raad moet als eerste de vraag beantwoorden of in die situatie de aanwijsregels van Vo 1408/71 op appellant van toepassing waren. Zo ja, dan rijst de vraag van welke lidstaat de wetgeving op appellant van toepassing was.
4.4.2.
Appellant viel van 2 juli 1985 tot 2 september 1986 onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71. Hij was namelijk werknemer en onderdaan van Nederland, woonde in Nederland en niet in geschil is dat hij óf onder de Nederlandse óf onder de Britse wetgeving viel.
4.4.3.
Appellant heeft terecht, onder verwijzing naar het arrest Prodest, [2] opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de EU verricht, onvoldoende is om de toepassing van (destijds) de gemeenschapsregelingen te verhinderen, wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt. Dit uitgangspunt vloeit ook voort uit latere arresten van het Hof. [3] Een voldoende nauwe aanknoping tussen de betrokken arbeidsverhouding en het grondgebied van (inmiddels) de Unie vloeit met name voort uit het feit dat de betrokkene, die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht. [4] In dat geval wordt aan de hand van de coördinatieverordening bepaald van welke betrokken lidstaat de socialezekerheidswetgeving van toepassing is.
4.4.4.
Uit de in 4.4.3 geciteerde rechtspraak leidt de Raad af dat de arbeidsverhouding van appellant tijdens zijn uitzending naar Zambia een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de EU behield, en dat daarom de bepalingen van Vo 1408/71 van toepassing waren. Op grond van artikel 13, eerste lid, van Vo 1408/71 zijn – los van een hier niet ter zake doende uitzondering – degenen op wie die verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke wetgeving dat is, wordt in diezelfde verordening vastgesteld. Er moet dus worden bezien of appellant op grond van die verordening aan de wetgeving van het VK onderworpen was, of aan de Nederlandse wetgeving.
4.4.5.
Zoals het Hof heeft overwogen in het arrest Kik, ziet geen enkele bepaling van Titel II van Vo 1408/71 rechtstreeks op de situatie van een werknemer die in dienst is van een op het grondgebied van de Unie gevestigde onderneming, maar geen werkzaamheden verricht op het grondgebied van de Unie, omdat hij uitsluitend op het grondgebied van een derde staat werkt. [5] In zo’n geval zijn de woonplaats van appellant en de vestigingsplaats van de werkgever de enige aanknopingspunten met de wetgeving van een lidstaat. Wanneer de werknemer niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast. [6] Dat zou in dit geval leiden tot toepassing van de wetgeving van het VK.
4.4.6.
Wanneer de toepassing van de wetgevingen van meerdere lidstaten leidt tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering en bij een stelsel van verplichte verzekering, is op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing. In het geval waarin de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid, is de wetgeving van de woonstaat van die werknemer van toepassing. De bepalingen van titel II van Vo 1408/71 hebben immers ook tot doel te beletten dat de binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende personen wegens het ontbreken van een op hen toepasselijke wetgeving geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten. [7]
4.4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever al dan niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij een stelsel van sociale zekerheid, moet echter een daarin opgenomen woonplaatsvereiste buiten beschouwing blijven. Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten weliswaar bevoegd om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar mogen die voorwaarden niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van de betrokken nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie die wettelijke regeling krachtens Vo 1408/71 van toepassing is. [8]
4.4.8.
Uit de door de Svb overgelegde informatie van het Department for Work and Pensions blijkt dat werknemers die buiten het VK gaan werken en krachtens de wetgeving van het VK verzekerd zouden zijn als die werkzaamheden op het grondgebied van het VK werden verricht, gedurende ten minste 52 weken verzekerd blijven krachtens de wetgeving van het VK, onder de voorwaarden dat de werkgever in het VK is gevestigd, de werknemer zijn gewone woonplaats in het VK heeft en de werknemer daar direct voor zijn uitzending woonde. [9]
4.4.9.
Appellant zou, als hij aan deze woonplaatseisen had voldaan, gedurende 52 weken verzekerd zijn gebleven krachtens de wetgeving van het VK. De Svb heeft terecht gesteld dat het VK deze woonplaatseisen niet aan appellant mag tegenwerpen aangezien krachtens Vo 1408/71 de wetgeving van het VK op hem van toepassing was.
4.4.10.
De Raad concludeert dat de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht van 2 juli 1985 tot 2 juli 1986. Over het tijdvak 3 juli 1986 tot 2 september 1986 heeft de Svb aangevoerd dat op appellant ook niet de Nederlandse wetgeving van toepassing was, kort gezegd, omdat appellant zich in het VK wel vrijwillig kon verzekeren in aansluiting op verplichte verzekering, maar van een stelsel van vrijwillige verzekering zoals bedoeld in punt 62 van het arrest Kik geen sprake was. De Raad laat in het midden of de Svb hier gelijk in heeft, omdat dit uiteindelijk voor de korting op het AOW-pensioen van appellant niet uitmaakt. Dit blijkt uit het volgende.
Situatie van 2 september 1986 tot en met 3 januari 1988
4.5.
Appellant stelt dat zijn duurzame band met Nederland ook na het vertrek van zijn echtgenote naar Zambia steeds in stand is gebleven. Hij vindt dat hij, op grond van de beleidsregel van de Svb SB1027, verzekerd was in Nederland nu hij minder dan drie jaar in het buitenland heeft verbleven. Deze grond slaagt niet.
4.5.1.
In beleidsregel SB1027 zijn uitgangspunten vastgesteld aan de hand waarvan het einde van de verplichte verzekering voor de AOW na vertrek uit Nederland wordt beoordeeld. Of de band met Nederland verbroken is, stelt de Svb vast op basis van het totaalbeeld van de feiten, waaruit in het concrete geval moet blijken of de betrokkene zijn woonplaats in Nederland heeft opgegeven. Als iemand uit Nederland vertrekt met het voornemen zich definitief in een ander land te vestigen, eindigt het ingezetenschap een dag na het feitelijk vertrek uit Nederland. Als betrokkene het voornemen heeft om langer dan een jaar buiten Nederland te verblijven, en het vertrek geen definitief karakter heeft, geldt als uitgangspunt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft, het waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat het verblijf in het buitenland definitief is, beschouwt de Svb betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene. Na dat jaar beschouwt de Svb het ingezetenschap als geëindigd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen.
4.5.2.
Bij het vertrek van appellant naar Zambia was duidelijk dat het verblijf van appellant buiten Nederland langer dan een jaar zou duren, maar het vertrek had geen definitief karakter. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb appellant op grond van zijn beleid gedurende het eerste jaar na vertrek nog verzekerd had moeten achten voor de AOW. In hoger beroep heeft de Svb verklaard dat appellant, zolang zijn echtgenote nog in Nederland verbleef, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en om die reden als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Appellant heeft volgens de Svb echter niet aangetoond dat er na het vertrek van de echtgenote feitelijke omstandigheden waren die het handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigden. Daarom meent de Svb dat met het vertrek van de echtgenote naar Zambia het ingezetenschap van appellant is geëindigd.
4.5.3.
Ook de Raad is van oordeel dat niet is gebleken dat appellant na het vertrek van zijn echtgenote naar Zambia nog zulke duurzame banden van persoonlijke aard met Nederland had dat hij als ingezetene moest worden beschouwd. Evenmin bevond, in de zin van Vo 1408/71, het centrum van zijn belangen zich in Nederland. Het gezin van appellant verbleef in Zambia en hij werkte daar ook. Zijn werkgever was gevestigd in het VK. Weliswaar was de uitzending naar Zambia tijdelijk, maar er is niet gebleken van objectieve aanwijzingen dat op het moment van de uitzending al vaststond dat appellant direct daarna weer naar Nederland zou komen. Appellant heeft op de zitting bij de Raad verklaard dat hij als geoloog van tijd tot tijd werd uitgezonden. Uit het dossier blijkt ook dat hij al eerder was uitgezonden. Een aansluitende uitzending, al dan niet door dezelfde werkgever, zou dus evenzeer mogelijk zijn geweest.
4.5.4.
De conclusie is dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant van 2 september 1986 tot en met 3 januari 1988 niet in Nederland woonde. Titel II van Vo 1408/71 was daarom in die periode niet op appellant van toepassing en ook op grond van de nationale bepalingen was hij niet verzekerd voor de AOW.
Korting terecht toegepast
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is appellant in ieder geval niet verzekerd geweest voor de AOW van 2 juli 1985 tot 2 juli 1986 en van 2 september 1986 tot en met 3 januari 1988. Dit is naar beneden afgerond een periode van 2 jaren. Voor ieder jaar dat appellant niet verzekerd is geweest moet een korting van 2% op zijn pensioen worden toegepast. De Svb heeft dan ook terecht een korting van 4% toegepast op het AOW-pensioen van appellant.
Misschien kan de Svb appellant helpen in zijn contact met het Britse orgaan
4.7.
De Svb heeft bij het Britse zusterorgaan geïnformeerd of appellant in het VK verzekerd is geweest tijdens zijn uitzending naar Zambia. Het Britse zusterorgaan heeft laten weten dat appellant daar niet bekend was. De Svb heeft in deze procedure uitgebreid beargumenteerd waarom het Britse orgaan aan appellant niet zou mogen tegenwerpen dat hij tijdens het eerste jaar van zijn uitzending naar Zambia niet in het VK, maar in Nederland woonde. De Raad is dit met de Svb eens. Maar het is niet de bedoeling dat appellant over dat eerste jaar geen enkele socialezekerheidsbescherming geniet. De Raad geeft de Svb daarom dringend in overweging om, in samenspraak met appellant, hierover in overleg te treden met het Britse orgaan. Misschien kan dit ertoe leiden dat het Britse orgaan appellant in de gelegenheid stelt alsnog premie te betalen, of alsnog verzekerd acht over (een deel van) de periode van zijn uitzending naar Zambia, en hiervoor een pensioen aan appellant toekent. De Raad wijst op het in artikel 4, derde lid, van het VWEU [10] neergelegde beginsel van loyale samenwerking, dat de bevoegde nationale organen verplicht alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om het doel van artikel 45 van het VWEU [11] te bereiken, en op de considerans van Vo 987/2009 [12] waarin van de organen van verschillende lidstaten een nauwe samenwerking en een bijzondere ondersteuning van burgers wordt gevraagd opdat die hun rechten kunnen effectueren.
Conclusie
4.8.
De Svb heeft terecht een korting van 4% toegepast op het AOW-pensioen van appellant. De Raad zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.N. de Groot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde (volksverzekeringen).

Bijlage

Algemene Ouderdomswet
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
(…)
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
(…)
Artikel 6a
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Vo 1408/71
Artikel 2
Personele werkingssfeer
1. Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van één der lidstaten, dan wel op het grondgebied van één der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen. (…)
Artikel 13
Algemene regels
1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe
te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
(…)

Voetnoten

1.Verordening (EEG) 1408/71.
2.ECLI:EU:C:1984:277.
3.Zie o.a. arrest Aldewereld, ECLI:EU:C:1994:271, punt 14; arrest Kik, ECLI:EU:C:2015:188.
4.Arrest Kik, punt 43; arrest Petersen, ECLI:EU:C:2013:124, punt 42.
5.Arrest Kik, punt 48.
6.Arrest Kik, punt 58.
7.Arrest Kik, punt 62 en 63.
8.Arrest Bakker, C-106/11, ECLI:EU:C:2012:328, punt 33 en de daarin aangehaalde rechtspraak; ECLI:NL:HR:2015:2986, punt 2.4.3.
9.Artikel 120 van de Social Security (contributions) Regulations 1979.
10.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
11.Vgl. arrest Leyman, ECLI:EU:C:2009:595, punt 49.
12.Verordening (EG) 987/2009.