4.4.De Raad zal eerst een oordeel geven over de periode van 2 juli 1985 tot 2 september 1986. Tussen partijen is niet meer in geschil dat appellant in die periode in Nederland woonde.
4.4.1.Appellant heeft zich beroepen op de coördinatie van sociale zekerheid en op het vrije verkeer van werknemers. De coördinatie van sociale zekerheid was destijds geregeld in Vo 1408/71. Appellant bevond zich in deze periode in een situatie waarbij twee lidstaten van (inmiddels) de Europese Unie (EU) betrokken waren. Hij woonde immers in Nederland en hij werd uitgezonden door een werkgever in het VK. Maar hij verbleef en werkte in Zambia. De Raad moet als eerste de vraag beantwoorden of in die situatie de aanwijsregels van Vo 1408/71 op appellant van toepassing waren. Zo ja, dan rijst de vraag van welke lidstaat de wetgeving op appellant van toepassing was.
4.4.2.Appellant viel van 2 juli 1985 tot 2 september 1986 onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71. Hij was namelijk werknemer en onderdaan van Nederland, woonde in Nederland en niet in geschil is dat hij óf onder de Nederlandse óf onder de Britse wetgeving viel.
4.4.3.Appellant heeft terecht, onder verwijzing naar het arrest Prodest,opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de EU verricht, onvoldoende is om de toepassing van (destijds) de gemeenschapsregelingen te verhinderen, wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt. Dit uitgangspunt vloeit ook voort uit latere arresten van het Hof.Een voldoende nauwe aanknoping tussen de betrokken arbeidsverhouding en het grondgebied van (inmiddels) de Unie vloeit met name voort uit het feit dat de betrokkene, die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht.In dat geval wordt aan de hand van de coördinatieverordening bepaald van welke betrokken lidstaat de socialezekerheidswetgeving van toepassing is.
4.4.4.Uit de in 4.4.3 geciteerde rechtspraak leidt de Raad af dat de arbeidsverhouding van appellant tijdens zijn uitzending naar Zambia een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de EU behield, en dat daarom de bepalingen van Vo 1408/71 van toepassing waren. Op grond van artikel 13, eerste lid, van Vo 1408/71 zijn – los van een hier niet ter zake doende uitzondering – degenen op wie die verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke wetgeving dat is, wordt in diezelfde verordening vastgesteld. Er moet dus worden bezien of appellant op grond van die verordening aan de wetgeving van het VK onderworpen was, of aan de Nederlandse wetgeving.
4.4.5.Zoals het Hof heeft overwogen in het arrest Kik, ziet geen enkele bepaling van Titel II van Vo 1408/71 rechtstreeks op de situatie van een werknemer die in dienst is van een op het grondgebied van de Unie gevestigde onderneming, maar geen werkzaamheden verricht op het grondgebied van de Unie, omdat hij uitsluitend op het grondgebied van een derde staat werkt.In zo’n geval zijn de woonplaats van appellant en de vestigingsplaats van de werkgever de enige aanknopingspunten met de wetgeving van een lidstaat. Wanneer de werknemer niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast.Dat zou in dit geval leiden tot toepassing van de wetgeving van het VK.
4.4.6.Wanneer de toepassing van de wetgevingen van meerdere lidstaten leidt tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering en bij een stelsel van verplichte verzekering, is op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing. In het geval waarin de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid, is de wetgeving van de woonstaat van die werknemer van toepassing. De bepalingen van titel II van Vo 1408/71 hebben immers ook tot doel te beletten dat de binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende personen wegens het ontbreken van een op hen toepasselijke wetgeving geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten.
4.4.7.Bij de beantwoording van de vraag of de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever al dan niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij een stelsel van sociale zekerheid, moet echter een daarin opgenomen woonplaatsvereiste buiten beschouwing blijven. Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten weliswaar bevoegd om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar mogen die voorwaarden niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van de betrokken nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie die wettelijke regeling krachtens Vo 1408/71 van toepassing is.
4.4.8.Uit de door de Svb overgelegde informatie van het Department for Work and Pensions blijkt dat werknemers die buiten het VK gaan werken en krachtens de wetgeving van het VK verzekerd zouden zijn als die werkzaamheden op het grondgebied van het VK werden verricht, gedurende ten minste 52 weken verzekerd blijven krachtens de wetgeving van het VK, onder de voorwaarden dat de werkgever in het VK is gevestigd, de werknemer zijn gewone woonplaats in het VK heeft en de werknemer daar direct voor zijn uitzending woonde.
4.4.9.Appellant zou, als hij aan deze woonplaatseisen had voldaan, gedurende 52 weken verzekerd zijn gebleven krachtens de wetgeving van het VK. De Svb heeft terecht gesteld dat het VK deze woonplaatseisen niet aan appellant mag tegenwerpen aangezien krachtens Vo 1408/71 de wetgeving van het VK op hem van toepassing was.
4.4.10.De Raad concludeert dat de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht van 2 juli 1985 tot 2 juli 1986. Over het tijdvak 3 juli 1986 tot 2 september 1986 heeft de Svb aangevoerd dat op appellant ook niet de Nederlandse wetgeving van toepassing was, kort gezegd, omdat appellant zich in het VK wel vrijwillig kon verzekeren in aansluiting op verplichte verzekering, maar van een stelsel van vrijwillige verzekering zoals bedoeld in punt 62 van het arrest Kik geen sprake was. De Raad laat in het midden of de Svb hier gelijk in heeft, omdat dit uiteindelijk voor de korting op het AOW-pensioen van appellant niet uitmaakt. Dit blijkt uit het volgende.
Situatie van 2 september 1986 tot en met 3 januari 1988