ECLI:NL:CRVB:2023:2001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
19/2728 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en proceskosten in WIA-zaak na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uwv, maar heeft zij dit beroep ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2022 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv veroordeeld moet worden in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in zowel beroep als hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden, wat aanleiding geeft tot een schadevergoeding. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 5.118,58, en daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan appellante wegens immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in verband met het verzoek om schadevergoeding begroot op € 418,50 en het Uwv tot vergoeding van het griffierecht tot een bedrag van € 174,- veroordeeld. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023.

Uitspraak

19.2728 WIA, 20/4298 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 mei 2019, 18/4630 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Heijnen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een medische expertise van 16 december 2019 van psychiater
drs. J.K. van der Veer ingebracht.
Het Uwv heeft op 8 december 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft bij brief van 8 februari 2021 haar bezwaren tegen dit besluit kenbaar gemaakt met een aanvullende reactie van psychiater Van der Veer. Deze zaak is bij de Raad geregistreerd onder 20/4298 WIA.
De Raad heeft een deskundige benoemd. De deskundige heeft op 7 september 2022 een rapport uitgebracht.
Op 14 november 2022 heeft het Uwv wederom een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 27 januari 2023 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken en aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Daarnaast heeft appellante verzocht om toewijzing van een vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit laatste verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2022 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Omdat aan appellante is tegemoetgekomen, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De kosten voor de aan appellante verleende rechtsbijstand worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde 1 punt = € 837,-) en
€ 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na de gewijzigde beslissing op bezwaar, waarde 1 punt = € 837,-).
Appellante heeft in hoger beroep een deskundigenrapport van 16 december 2019 en aanvullende rapporten van 11 januari 2021 en 24 oktober 2022 ingezonden van psychiater Van der Veer. Voor de werkzaamheden van het onderzoek door Van der Veer heeft appellante verzocht om vergoeding van 30 uur op basis van een uurtarief van € 165,- en administratieve kosten van de deskundige op basis van een uurtarief van € 85,-, in totaal € 5.886,65 (inclusief omzetbelasting). Deze kosten komen gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De op de specificatie van de factuur genoemde kosten voor secretariaat komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. De werkzaamheden van Van der Veer van 14 uur komen voor vergoeding in aanmerking. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat, conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003, daarbij wordt uitgegaan van een maximaal uurtarief in 2019 van € 126,47. Dit betekent dat een bedrag € 1.770,58 voor vergoeding in aanmerking komt. De totale proceskostenveroordeling bedraagt dan € 5.118,58.
Tevens zal het Uwv worden veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht. Dat griffierecht bedraagt in totaal € 174,-.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de zaak 19/2728.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91, wordt geoordeeld dat als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit, de redelijke termijn eindigt op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellante ontvangen op 12 maart 2018. Na de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2022 heeft appellante het hoger beroep op 27 januari 2023 ingetrokken. Dit betekent dat de redelijke termijn is geëindigd op 14 november 2022. Hieruit volgt dat de procedure vier jaar en acht maanden heeft geduurd. In de zaak zelf, noch in de opstelling van appellante, zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met acht maanden (afgerond naar boven) overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van het Uwv drie maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase niet is overschreden. Daarmee is vastgesteld dat de redelijke termijn uitsluitend in de rechterlijke fase is geschonden. Dat betekent dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.000,-.
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt, met een wegingsfactor van 0,5, waarde 1 punt = € 837,-) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.118,58;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 418,50;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het griffierecht tot een bedrag van € 174,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. Zwijnenberg