ECLI:NL:CRVB:2023:1996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
22/2925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die op 13 mei 2016 uitviel voor zijn werk als inpakker, ontving vanaf 11 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft in een herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,76% per 1 januari 2020. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage werd gewijzigd van 42,29% naar 42,76%.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. Appellant voerde aan dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten in hoger beroep. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 25 oktober 2023.

Uitspraak

22/2925 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2022, 21/5919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 november 2020 heeft het Uwv naar aanleiding van een herbeoordeling aan appellant medegedeeld dat zijn WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 14 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt van 42,29% naar 42,76%. De uitspraak van de rechtbank treedt in de plaats van het bestreden besluit. De rechtbank heeft ook bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 42,76%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. Daarnaast overschrijden de geduide functies de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is op 13 mei 2016 uitgevallen voor zijn werk als inpakker planten voor gemiddeld 40,13 uur per week. Appellant ontving vanaf 11 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,29%. Met een besluit van 18 augustus 2020 heeft het Uwv de uitkering van appellant per 26 november 2020 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 25 augustus 2020 heeft appellant een melding gedaan van toegenomen gezondheidsklachten per 1 januari 2020. Naar aanleiding van deze melding heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een arts van het Uwv. De betrokken arts heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen, het gepresenteerde functioneren en de informatie van de behandelaar geconcludeerd dat de benutbare mogelijkheden niet zijn gewijzigd ten opzichte van de einde wachttijd beoordeling. Bij besluit van 23 november 2020 heeft het Uwv beslist dat de arbeidsgeschiktheid van appellant niet is gewijzigd en zijn mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45% bedraagt. Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de primaire arts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de einde wachttijd beoordeling geactualiseerd en heeft alsnog een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.3.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en appellant medegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld op 42,76%. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 oktober 2021 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is voldoende rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van appellant. Appellant heeft geen informatie overgelegd die een ander licht werpt op de gezondheidssituatie van appellant per 1 januari 2020 en de gevolgen hiervan voor het verrichten van arbeid. De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen van 42,76%.
2.2.
De rechtbank deelt het standpunt van appellant dat het Uwv hem eerst met het bestreden besluit in kennis heeft gesteld van de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage van 42,29% naar 42,76%. In het bestreden besluit is dat niet als zodanig vermeld en om die reden is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd van 42,29% naar 42,76%. De uitspraak van de rechtbank treedt in de plaats van het bestreden besluit. Ten slotte heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van meer beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies ongeschikt voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2020 op 42,76% juist heeft vastgesteld. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat onvoldoende onderzoek is verricht naar het hoofd, de nek, de rug en de til- en draagkracht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport van de primaire arts van 18 november 2020 blijkt dat hij uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de schouders, armen, handen, rug, benen en de kracht van appellant. Naar aanleiding van dit lichamelijk onderzoek en het verrichte psychisch onderzoek heeft de primaire arts onderbouwd waarom geen sprake is van toegenomen beperkingen sinds einde wachttijd. Hierbij is ook informatie van derden betrokken, zoals gegevens van de neuroloog, fysiotherapeut, huisarts en psychiater. Appellant heeft niet onderbouwd waarom aanleiding zou bestaan tot verdergaand onderzoek. De beschikbare medische stukken geven hier ook geen aanleiding toe. De door appellant aangevoerde gronden leiden niet tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat sprake is van verdergaande beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is het medisch oordeel voor onjuist te houden en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 mei 2023 naar aanleiding van de aangevoerde gronden in hoger beroep nader gemotiveerd waarom geen sprake is van verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de onderzoeksbevindingen van de rug en de onderste extremiteiten wijzen op spierspanning. Deze motivering wordt gevolgd. Appellant heeft ook geen medisch objectiveerbare gegevens overgelegd die twijfel oproepen met betrekking tot de beoordeling van zijn fysieke klachten. De functionele mogelijkheden van appellant zijn dan ook juist vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180)
4.6.
Volgens appellant is de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet geschikt nu in deze functie sprake is van het rouleren van werkplek en contact met collega’s. Appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, hij kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud (item 1.9.5) en hij is aangewezen op werk waarin meestal geen direct contact met collega’s is vereist (item 2.12.4).
4.6.1.
Voor zover sprake is van rouleren op verschillende werkplekken, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 4 mei 2023 verklaard dat nog steeds sprake is van een voorspelbare werksituatie nu sprake is van routinematige en praktische werkzaamheden. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant in het kader van het in deze functie vereiste contact met collega’s. Naar aanleiding hiervan is geconcludeerd dat de korte momenten, waarbij er contact/overleg is met collega’s, binnen de belastbaarheid van appellant vallen omdat er sprake is van een eigen deeltaak en het uitvoeren van de taken zelf gebeurt zonder overleg. Deze motivering wordt gevolgd.
4.6.2.
Appellant voert verder aan dat de functie zijn belastbaarheid overschrijdt op de punten reiken, tillen en zitten. Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 maart 2021, is bij de geduide functie geen sprake van een overschrijding van de fysieke belastbaarheid van appellant. De functie is daarom terecht geschikt geacht.
Productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171)
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) niet geschikt is nu hij de Nederlandse taal zowel mondeling als schriftelijk niet beheerst en hij niet over computervaardigheden beschikt. Bovendien voert appellant aan dat hij beperkt is op het gebied van samenwerken (item 2.9.2) en direct contact met collega’s (item 2.12.4), waardoor het aanleren van de functie belemmerd wordt.
4.7.1.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dat mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik algemene bekwaamheden betreffen die binnen zes maanden kunnen worden verworven. Uit de rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120) worden onder deze fictie alleen functies met opleidingsniveau 1 begrepen. Nu de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie een functie betreft met opleidingsniveau 1, biedt de verwijzing naar artikel 9 van het Schattingsbesluit in dit geval een toereikende motivering voor de geschiktheid van de functie voor wat betreft de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Appellant heeft aangevoerd dat onder deze fictie niet de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal valt. De Raad heeft in een uitspraak van 13 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) echter geoordeeld dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Indien het eenvoudige en routinematige functies betreft met opleidingsniveau 2, waarin volgens een vast patroon met mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies wordt gewerkt, moet betrokkene in staat worden geacht te voldoen aan de zeer beperkte aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal gestelde eisen. Nu de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) een eenvoudige routinematige functie betreft met opleidingsniveau 1, waarbij het inwerken en de opleiding vooral bestaan uit visuele en mondelinge informatieverstrekking, wordt geconcludeerd dat appellant voldoet aan de beperkte eisen aan de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal.
4.7.2.
Wat betreft het samenwerken en direct contact met collega’s in het licht van het aanleren van de functie, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
4 mei 2023 voldoende gemotiveerd dat de taken binnen de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en het aanleren hiervan praktisch gericht zijn. De uitleg kan volgens de arbeidsdeskundige mondeling plaatsvinden en hoeft niet veel tijd te kosten aangezien het steeds om dezelfde soort opdrachten en handelingen gaat. Korte overlegmomenten vallen binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zolang hij daarna zijn eigen werk volledig afgebakend kan uitvoeren. Daarvan is in deze functie sprake. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.7.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de functie zijn belastbaarheid overschrijdt op de punten toetsenbord en muis bedienen, reiken en tillen. In de FML van 24 maart 2021 zijn voor deze punten echter geen beperkingen opgenomen. Ter zitting heeft appellant zijn beroepsgrond ten aanzien van computergebruik in de functie ingetrokken, zodat dit punt geen bespreking behoeft. De functie is terecht geschikt geacht.
Textielproductenmaker (SBC-code 111160)
4.8.
Volgens appellant is de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) niet geschikt nu zijn belastbaarheid wordt overschreden op de punten reiken, duwen, trekken, tillen, knielen en hurken. Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 maart 2021, is bij de geduide functie geen sprake van een overschrijding van de fysieke belastbaarheid van appellant. De functie is daarom terecht geschikt geacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten in hoger beroep. Hij krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a.in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden; […]