ECLI:NL:CRVB:2023:1982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/705 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had eerder aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv zijn afgewezen op basis van het ontbreken van duurzaam arbeidsvermogen. Het Uwv weigerde terug te komen op eerdere besluiten, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze beslissing rechtvaardigden. Appellante stelde dat er sprake was van een onzorgvuldig onderzoek en dat haar situatie was verslechterd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de eerdere besluiten mocht handhaven. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er nieuwe medische informatie was die de afwijzing van haar verzoek om terug te komen op de eerdere besluiten zou kunnen onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/705 WAJONG
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022, 20/7153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 28 januari 2020 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018. Het besluit van 12 maart 2018 betreft de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit van 22 maart 2017 waarbij de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is afgewezen. Appellante heeft tegen het besluit van 28 januari 2020 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft mr. Gulickx zich als gemachtigde onttrokken uit de procedure.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante is sprake van een onzorgvuldig onderzoek en is de bestreden besluitvorming onvoldoende gemotiveerd. Zij stelt dat sprake is van nova en dat een verslechtering van haar situatie heeft plaatsgevonden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluitvorming over haar aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 17 november 2016 ontvangen formulier, een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Daarbij is vermeld dat zij psychische problemen heeft en depressief is. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Brief Symptom Inventory (BSI) van 1 november 2016. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna het Uwv bij besluit van 22 maart 2017 de aanvraag van appellante heeft afgewezen, omdat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van eveneens 22 maart 2017 heeft het Uwv aan appellante een indicatie banenafspraak toegekend.
1.2.
Op 19 januari 2018 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Hierbij is een behandelovereenkomst van Antes van 4 juli 2017 overgelegd. Het Uwv heeft deze herhaalde aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 22 maart 2017. Bij besluit van 12 maart 2018 heeft het Uwv het besluit van 22 maart 2017 gehandhaafd omdat er geen nieuwe medische informatie in de aanvraag van appellante staat.
1.3.
Op 12 december 2019 heeft appellante wederom een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018. Bij besluit van 28 januari 2020 heeft het Uwv de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018 gehandhaafd omdat er geen nieuwe informatie in de aanvraag van appellante staat.
1.4.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de aanvraag van appellante geen nieuwe (medische) feiten of veranderde omstandigheden bevat.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018 heeft mogen afwijzen. Bij de aanvraag heeft appellante geen medische informatie overgelegd en uit de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts blijkt een bevestiging van de aandoeningen en klachten die door de verzekeringsarts in 2017 zijn beoordeeld. In de informatie van de huisarts worden geen
angst- en paniekaanvallen vermeld. Appellante heeft geen andere stukken overgelegd waaruit deze klachten (rond haar 18e levensjaar) blijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor wat betreft de informatie van psychotherapeut Den Bakker van 23 oktober 2017 voldoende gemotiveerd dat de medische gegevens al bekend waren en dat nog steeds geldt dat appellante geen gerichte therapie heeft gehad, zodat er geen sprake is van duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de afwijzing van het verzoek van appellante evident onredelijk is. Niet is gebleken van onmiskenbare onjuistheid. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018. Appellante had de overgelegde informatie eerder kunnen inbrengen. Bovendien blijkt uit deze informatie niet dat appellante inmiddels wel adequate behandeling heeft gezocht en gekregen, zodat niet gebleken is dat de conclusie dat nog ontwikkeling van het arbeidsvermogen mogelijk is, niet meer juist is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om appellante op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong als jonggehandicapte aan te merken.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat zonder medische informatie op te vragen is geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Appellante heeft aangevoerd dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat bij de aanvraag van 12 december 2019 ook angst- en paniekaanvallen zijn genoemd. Deze klachten speelden niet ten tijde van de eerdere aanvragen. Voor de depressie en slaapproblemen gebruikt appellante Mirtazapine. Ook is inmiddels gebleken dat geen sprake is van herstel sinds de eerste aanvraag. De klachten van appellante zijn uitgebreid. Hieruit blijkt dat er geen uitzicht is op herstel en dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, zodat zij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Appellante heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling over het verleden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de weigering om haar een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom de in bezwaar en beroep overgelegde informatie niet leidt tot de conclusie dat de besluiten van 22 maart 2017 en 12 maart 2018 onjuist zijn geweest. De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat het op de weg van appellante ligt om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aan te tonen.
4.6.
Gelet op 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
(…)