ECLI:NL:CRVB:2023:1920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een IVA-uitkering op basis van onvoldoende motivering van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 23 december 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar het Uwv heeft dit standpunt niet overgenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concrete en deugdelijke afweging heeft gemaakt van de feiten en omstandigheden die bij appellant aan de orde zijn. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen en specifiek in te gaan op de verwachte resultaten van eventuele behandelingen voor appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om contact op te nemen met de behandelend arts van appellant om meer duidelijkheid te verkrijgen over de behandelmogelijkheden en de verwachte resultaten. De Raad heeft nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding, aangezien het geding nog niet is beëindigd.