ECLI:NL:CRVB:2023:1886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/3251 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming loonkosten NOW-4 door de minister

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-4). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 9 augustus 2021 de aanvraag van appellante, een horecaonderneming, afgewezen omdat er in de referentiemaand februari 2021 geen loonkosten waren. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar de minister handhaafde zijn besluit op 30 september 2021. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 12 oktober 2023 behandeld. Appellante voerde aan dat de referentiemaand niet representatief was voor haar onderneming, maar de Raad oordeelde dat de minister de NOW-4-regeling correct had toegepast. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de minister geen mogelijkheid had om af te wijken van de gekozen referentiemaand, ondanks de nadelige gevolgen voor sommige werkgevers. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/3251 NOW
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 september 2022, 21/4357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam vof] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 9 augustus 2021 heeft de minister de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-4) afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de minister is met een besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Voor appellante is niemand verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele, medewerker van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of de minister terecht de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-4 heeft afgewezen. Volgens appellante is de referentiemaand voor de loonsom, februari 2021, niet representatief voor horecaondernemingen zoals zij. Strikte toepassing van de regeling pakt volgens appellante onevenredig hard uit. Deze gronden heeft appellante ook al in beroep bij de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden verworpen. De Raad komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. De minister heeft dus terecht de aanvraag afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 26 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-4 voor de maanden juli, augustus en september 2021. In de aanvraag is een verwacht omzetverlies van 48% opgegeven.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat appellante in de referentiemaand februari 2021 geen loonkosten heeft gehad. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat het klopt dat zij in februari 2021 geen loonkosten had omdat zij genoodzaakt was haar personeel voor de maanden januari tot en met april 2021 te ontslaan. Over de maanden juli, augustus en september 2021 heeft zij echter wel loonkosten gehad.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2021 ongegrond verklaard. De minister heeft hieraan dat voor de hoogte van het subsidiebedrag wordt uitgegaan van de loonsom over februari 2021. De subsidie wordt geweigerd indien er geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie over dit tijdvak. Er is voor februari 2021 gekozen omdat dit de meest representatieve maand is waarbij de loongegevens waren vastgesteld in de polisadministratie van het Uwv, nog voor de bekendmaking van het nieuwe steun- en herstelpakket. Het kan voorkomen dat deze maand niet representatief is, bijvoorbeeld door groei van de onderneming of seizoenspatronen. Gegeven de benodigde eenvoud van de regeling, die noodzakelijk is om op zeer korte termijn zeer veel aanvragen te kunnen behandelen, is een correctie daarvoor niet mogelijk. De wetgever heeft bewust gekozen voor dit tijdvak. Het is niet mogelijk om af te wijken van de bepalingen in de regeling en er is ook geen hardheidsclausule opgenomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet betwist dat de minister de bepalingen van de NOW-4 juist heeft toegepast, maar wil dat in haar geval de bepaling over de referentiemaand buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank heeft artikel 8, tweede lid, van de NOW-4, terughoudend getoetst. De rechtbank heeft daarbij, onder meer, als volgt overwogen.
2.1.1.
De minister heeft bewust gekozen voor februari 2021 als referentiemaand omdat deze maand de meest representatieve maand is voor de tijdvakken waarover de subsidie wordt verleend (juli tot en met september 2021). Bovendien waren de loongegevens over februari vastgesteld in de polisadministratie van het Uwv, nog voor de bekendmaking van de verlenging van het steun- en herstelpakket van de NOW-4, wat risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer over de NOW-3, heeft de minister erkend dat er werkgevers zijn die in de gekozen referentiemaand een niet-representatieve loonsom hebben, maar ziet hij geen mogelijkheid om uit te wijken naar een andere referentiemaand. Het bieden van een keuze van een referentiemaand is uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Daarbij heeft de minister overwogen dat het opnemen van een andere referentiemaand zou betekenen dat er een grote herstelactie zou moeten plaatsvinden. Dat zou betekenen dat de uitbetaling van voorschotten een substantiële vertraging zou oplopen. De minister betreurt het dat werkgevers hierdoor mogelijk NOWsubsidie mislopen, maar hij ziet geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s meebrengt voor de huidige uitvoering van regelingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze toelichting onverkort van toepassing is op de NOW-4.
2.1.2.
Omdat appellante ook enige overeenkomsten met seizoensgebonden bedrijven vertoont, heeft de rechtbank ook de discussie over seizoensgebonden bedrijven betrokken bij haar oordeel. Met betrekking tot seizoensgebonden bedrijven heeft de minister aanleiding gezien om in de NOW-1 een wijziging aan te brengen voor wat betreft de subsidievaststelling, zodat subsidie kon worden ontvangen op basis van de loongegevens over maart tot en met mei 2020, in plaats van januari 2020. Voor de latere NOW-regelingen heeft de minister er echter bewust voor gekozen om geen alternatieve referentiemaand aan te nemen voor seizoensgebonden bedrijven. Daarbij heeft de minister overwogen dat verondersteld mag worden dat seizoenswerkgevers naarmate de tijd is gevorderd hun werkzaamheden meer in lijn met de huidige crisissituatie hebben kunnen brengen. Uit de toelichting van de minister blijkt dat de regelgever aandacht heeft gehad voor de eventueel nadelige gevolgen van de snelheid waarmee de regeling tot stand is gebracht en voor de gevolgen van een eenvoudige en snelle uitvoering van de keuze voor een bepaalde referentiemaand. De minister heeft bewust afgezien van een regeling voor seizoensarbeid. Zoals de Raad in haar uitspraak van 14 juli 2022 [1] heeft overwogen, kan in sommige gevallen de keuze voor een bepaalde referentiemaand nadelig uitpakken voor werkgevers. Dit neemt echter niet weg dat doorslaggevende betekenis toekomt aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de in dat verband gemaakte keuze voor de dwingend vastgestelde referentiemaand. Hoewel aan deze uitspraak een besluit over de NOW-3 ten grondslag lag, is deze overweging naar het oordeel van de rechtbank onverkort van toepassing voor de NOW-4.
2.1.3.
Gelet op voorgaande overwegingen bestaat voor de rechtbank geen aanleiding om, met toepassing van een terughoudende exceptieve toets, artikel 8, tweede lid, van de NOW-4 in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. Er bestaat volgens de rechtbank dan ook geen aanleiding om deze bepaling buiten toepassing te laten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de referentiemaand februari 2021 niet representatief is voor horecaondernemingen zoals zij. Strikte toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen van de NOW-4 pakt volgens appellante onevenredig hard uit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit om aan appellante geen voorschot op grond van de NOW-4 te verstrekken terecht in stand heeft gelaten.
4.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder c, in samenhang bezien met artikel 8, tweede, lid, van de NOW-4 wordt de tegemoetkoming in de loonkosten geweigerd als er in de maand februari 2021 geen loongegevens beschikbaar zijn. De volledige tekst van de beide artikelonderdelen is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante in de maand februari 2021 geen loonkosten had.
4.4.
De gronden in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. Zij heeft geen nieuwe of andere argumenten aangevoerd. Omdat het oordeel van de rechtbank en de uitgebreide motivering waarop dat oordeel berust, geheel worden onderschreven, volstaat de Raad met een verwijzing daarnaar.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-4 in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Schoneveld en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E.X.R. Yi
Bijlage
Artikel 5, aanhef en onder c, van de NOW-4
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, over de aangiftetijdvakken bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid.
Artikel 8, tweede lid, van de NOW-4
Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand februari 2021. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het tweede aangiftetijdvak van het jaar 2021, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.