ECLI:NL:CRVB:2008:BD4453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5439 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid op 17e verjaardag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante, geboren in 1965, had op 1 maart 2005 een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarin zij stelde dat zij reeds op haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende medische gegevens had overgelegd om haar stelling te onderbouwen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar haar arbeidsongeschiktheid op haar 17e verjaardag en dat er onvoldoende rekening was gehouden met een brief van haar huisarts.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het Uwv zich kon baseren op informatie van het RIAGG en de GGD, waaruit bleek dat appellante pas in 1995 hulp had gezocht voor haar psychische problemen. De Raad concludeerde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om te concluderen dat appellante op haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de grief van appellante over de brief van de huisarts faalde. Ook de rugklachten van appellante werden niet als voldoende ernstig beoordeeld om de arbeidsongeschiktheid in twijfel te trekken.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak werd gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, op 3 juni 2008.

Uitspraak

06/5439 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 augustus 2006, 05/2533 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. Heuts-Amsing, advocaat te Brunssum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een rapport van klinisch psycholoog P. Römkens overgelegd. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S.C.H. Poelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.T. Laaracker.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren [in] 1965, heeft op 1 maart 2005 bij het Uwv een aanvraag ingediend om haar in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2. Appellante is daarop onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft, onder meer na kennisname van gegevens van het RIAGG, geconcludeerd dat, zo al sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid, deze eerst in 1994 is ingetreden.
Bij besluit van 19 mei 2005 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen op de grond - kort weergegeven - dat appellante op de dag dat zij 17 jaar werd niet arbeidsongeschikt was.
3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft nadere informatie overgelegd van het RIAGG, de GGD, haar huisarts en een psycholoog.
Bij besluit van 14 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen, dat appellante onvoldoende met (medische) gegevens heeft onderbouwd dat zij reeds op haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt was en dat de mening van de huisarts van appellante over haar arbeidsmogelijkheden in het verleden onvoldoende met objectieve gegevens is onderbouwd.
5. In hoger beroep is door appellante aangevoerd - kort weergegeven - dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar de arbeidsongeschiktheid van appellante op haar 17e verjaardag, zulks onder verwijzing naar de Verzekeringsgeneeskundige Standaard ‘Communicatie met behandelaars’, en dat het Uwv in de heroverweging in bezwaar geen rekening heeft gehouden met een brief van de huisarts van appellante. Voorts heeft appellante verwezen naar het in rubriek I genoemde rapport van psycholoog Römkens.
De Raad overweegt het volgende.
6. Het geschil gaat om de vraag of appellante op de dag dat zij 17 jaar werd al dan niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong. Het Uwv beroept zich op informatie van het RIAGG en de GGD waaruit naar voren komt, dat appellante niet eerder dan in 1995 hulp heeft gevraagd voor haar psychische problemen en dat van deze problemen vóór 1994 niet is gebleken. Ten aanzien van de mening van de huisarts van appellante, die in zijn brief van 21 september 2005 aangeeft “(…) dat door deze voorgeschiedenis het voor patiente niet mogelijk is geweest om op jonge leeftijd aan het arbeidszame leven deel te nemen.”, is de Raad met het Uwv en de rechtbank van oordeel dat hieruit onvoldoende objectieve medische gegevens blijken om te kunnen concluderen dat appellante op haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. Ten aanzien van de mening van Römkens, die aangeeft dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat appellante ooit in het verleden voldoende in staat is geweest om met voldoende continuïteit en vrij van klachten “arbeid in een reguliere setting” te hebben kunnen verrichten, geldt eveneens dat deze retrospectieve beoordeling van een ver verleden onvoldoende wordt gedragen door objectieve medische gegevens die betrekking hebben op de 17e verjaardag van appellante. Römkens meldt in zijn rapportage ook dat het om een globale inschatting gaat, omdat hij appellante omstreeks haar 17e jaar niet heeft gezien.
7. Wat betreft de grief van appellante over de door het Uwv in de bezwaarprocedure buiten beschouwing gelaten brief van de huisarts, waarmee appellante doelt op de evengenoemde brief van 21 september 2005, kan de Raad de overwegingen in de aangevallen uitspraak onderschrijven. Deze grief faalt derhalve.
8. Appellante heeft in de loop van de procedure, onder meer nog ter zitting van de Raad, naast haar psychische problemen aandacht gevraagd voor haar rugklachten. Te dien aanzien stelt de Raad vast dat, naar luid van de brief van appellantes huisarts van 9 augustus 2005, de rugklachten niet in verhouding staan tot de ernst van de psychosociale problematiek. De Raad kan zich ter zake van de rugklachten verenigen met hetgeen de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv daaromtrent heeft opgemerkt in zijn rapport van 21 augustus 2007. De Raad ziet mitsdien in de gestelde rugklachten geen grond om te twijfelen aan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv.
9. Wat betreft de grief van appellante, zulks mede onder verwijzing naar de Verzekeringsgeneeskundige Standaard ‘Communicatie met behandelaars’, dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van appellante op haar 17e verjaardag oordeelt de Raad als volgt. De Raad heeft in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te kunnen aannemen dat appellante niet eerder in de gelegenheid was een aanvraag om uitkering ingevolge de Wajong of de (voormalige) Algemene arbeidsongeschiktheidswet te doen. Appellante heeft haar aanvraag ingediend op 1 maart 2005, derhalve ruim 22 jaar na haar 17e verjaardag. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld - onder meer in zijn uitspraak van 5 maart 2004 (LJN: AP2901; gepubliceerd in RSV 2004/170) - moet de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijven van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Voorts stelt de Raad vast dat appellante, na het onderzoek van het Uwv waaruit bleek van eerste aanwijzingen voor arbeidsongeschiktheid in 1994, geen nadere informatie heeft verstrekt over behandelingen of behandelaars voor die tijd. In dit licht kan de Raad het onderzoek van het Uwv, waarbij alle wel beschikbare informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken, niet onzorgvuldig achten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
10. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM