ECLI:NL:CRVB:2023:184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
22/774 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 maart 2021. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij met ingang van 13 mei 2018 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was eerder door de rechtbank Den Haag en de Raad bevestigd. Verzoeker voerde aan dat de eerdere uitspraak was gebaseerd op onjuiste informatie en dat er nieuwe medische gegevens waren die zijn situatie anders zouden kunnen belichten. Hij stelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig hadden gehandeld en dat er onwaarheden in hun rapporten stonden.

Het Uwv heeft echter betwist dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die herziening rechtvaardigen. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aan de strikte voorwaarden voor herziening voldeden. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om te corrigeren op basis van onjuist gebleken feiten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 774 ZW

Datum uitspraak: 26 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
11 maart 2021, 19/4246 ZW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 maart 2021, 19/4246 ZW (ECLI:NL:CRVB:2021:555).
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Verzoeker is verschenen, vergezeld door [naam] . Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 9 april 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2018, heeft het Uwv vastgesteld dat verzoeker met ingang van 13 mei 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het daartegen gerichte beroep van verzoeker is door de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 4 september 2019, 18/7529, ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 11 maart 2021 bevestigd.
2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de uitspraak van de Raad is gebaseerd op onjuiste informatie. Aanvullend heeft verzoeker nog een aantal nieuwe documenten met medische gegevens ingezonden. Hij heeft de Raad verzocht een uitspraak te doen die op de feiten is gebaseerd en niet op, volgen hem, te laat ingeleverde en onjuiste informatie van de verzekeringsartsen van het Uwv. Verzoeker is van mening dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv op onzorgvuldig onderzoek zijn gebaseerd en onwaarheden bevatten. Verzoeker heeft toegelicht dat de verzekeringsartsen ten onrechte de ‘hakstand’ als goed hebben beschreven en ten onrechte hebben aangenomen dat hij geen beperkingen heeft ten aanzien van zitten. Verzoeker voelt zich oneerlijk behandeld door het Uwv.
2.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat er van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren of om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Deze voorwaarden zijn ter zitting aan verzoeker voorgehouden.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoeker beoogt in feite een hernieuwde discussie over wat in de uitspraak van de Raad van 11 maart 2021 is vastgesteld. Uit wat in 3.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Winters