ECLI:NL:CRVB:2023:1810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
22/3286 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek afwijzing ANW-uitkering en de gevolgen van postume AAW/WAZ-uitkering voor verzekering ANW

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Turkije, een herzieningsverzoek ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ANW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de postuum toegekende AAW/WAZ-uitkering aan de echtgenoot van appellante heeft geleid tot verzekering voor de ANW op de dag van zijn overlijden. De Raad oordeelt dat de echtgenoot, die Nederland had verlaten en uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen, niet verzekerd was voor de ANW op het moment van overlijden. De Raad bevestigt dat de postume AAW/WAZ-uitkering niet leidt tot een herziening van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten zijn die de verzekering voor de ANW kunnen rechtvaardigen. Het verzoek om herziening is derhalve terecht afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat haar echtgenoot op de dag van overlijden verzekerd was voor de ANW. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellante ligt en dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen.

Uitspraak

22/3286 ANW
Datum uitspraak: 14 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2022, 21/4999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 21 januari 2021 heeft de Svb het verzoek om herziening van het besluit van 20 januari 2000 afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 2 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard, de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante en de Svb opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
Namens appellante heeft mr. W.G.H. van de Wetering hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van de Wetering en haar zoon [naam zoon 1] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellante heeft verzocht om herziening van een eerder besluit tot afwijzing van een ANWuitkering. De postuum en met terugwerkende kracht toegekende AAW/WAZ-uitkering aan de echtgenoot van appellante wordt door de Svb aangemerkt als een novum, maar leidt niet tot herziening van het eerdere besluit. Ook de Raad is van oordeel dat de toegekende AAW/WAZ-uitkering niet heeft geleid tot verzekering voor de ANW van de echtgenoot op de dag van zijn overlijden. Het verzoek om herziening is daarom terecht afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante woont in Turkije en is geboren op [geboortedatum 1] 1963. Zij is op [datum huwelijk] 1995 gehuwd met [naam echtgenoot] ( [naam echtgenoot] ). Op [geboortedatum 2] 1996 is hun zoon [naam zoon 2] geboren. [naam echtgenoot] is op [datum overlijden] 1999 in Nederland overleden. De aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering op grond van de ANW [1] is bij besluit van 20 januari 2000 afgewezen, omdat [naam echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Vastgesteld is dat [naam echtgenoot] op [datum] 1996 vanuit Nederland naar Turkije is vertrokken en op het moment van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland meer was. [naam echtgenoot] was ook niet op grond van arbeid verzekerd voor de ANW. Ook was hij niet verzekerd volgens Turkse wetgeving. Dit afwijzingsbesluit is komen vast te staan met een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2004. [2]
1.2.
Op 2 november 2020 heeft appellante een verzoek om herziening gedaan van het besluit van 20 januari 2000. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat appellante er pas onlangs van op de hoogte is gesteld dat aan haar echtgenoot postuum en met terugwerkende kracht vanaf 17 november 1997 een uitkering op grond van de AAW [3] en vervolgens WAZ [4] is toegekend. Volgens appellante was [naam echtgenoot] hierdoor op de dag van zijn overlijden verzekerd voor de ANW.
1.3.
Het verzoek om herziening is door de Svb afgewezen bij besluit van 21 januari 2021. Het bezwaar tegen dit besluit is in het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de Svb is er geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden (nova) of een onmiskenbaar onjuist besluit.
1.4.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb te kennen gegeven dat de toekenning van de AAW/WAZ-uitkering aan [naam echtgenoot] wel wordt aangemerkt als een nieuw feit, maar dat [naam echtgenoot] op grond van deze postuum toegekende uitkering niet verzekerd is geraakt voor de volksverzekeringen. Appellante heeft daarom geen recht op een ANW-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. In verband met de tijdens de beroepsprocedure gewijzigde motivering van het bestreden besluit heeft de rechtbank de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep en de Svb opgedragen het griffierecht aan appellante te vergoeden. Volgens de rechtbank heeft de Svb terecht vastgesteld dat [naam echtgenoot] op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was in de zin van de ANW. In de vorige procedure is al vastgesteld dat [naam echtgenoot] door zijn vertrek naar Turkije op [datum] 1996 ten tijde van zijn overlijden op [datum overlijden] 1999 geen ingezetene van Nederland (meer) was en niet gebleken is dat dit een onjuist oordeel was. De postume toekenning van de AAW/WAZ-uitkering per 17 november 1997 maakt dat niet anders. Ook was [naam echtgenoot] niet verzekerd voor de ANW op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) [5] omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat [naam echtgenoot] op de dag van zijn vertrek naar Turkije recht had op de WAZuitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Volgens appellante was [naam echtgenoot] op de datum van vertrek naar Turkije arbeidsongeschikt, wat na de wachttijd van 52 weken is uitgemond in een AAW/WAZ-uitkering. Hierdoor was er een economische band met Nederland, ook gedurende de wachttijd, op grond waarvan hij verzekerd was voor de ANW. Een andere uitleg zou betekenen dat een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen de zelfstandige en de werknemer die wel recht heeft op loondoorbetaling of een Ziektewetuitkering. Bovendien leidt de beoordeling van de Svb tot een bijzondere hardheid. Verder heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding van de kosten in bezwaar heeft uitgesproken.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb is het eens met de uitspraak van de rechtbank. In reactie op vragen van de Raad heeft de Svb te kennen gegeven dat de echtgenoot van appellante ook niet op grond van artikel 7 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (KB 164) [6] vanaf zijn vertrek uit Nederland verzekerd is gebleven. Volgens de Svb is dit artikel niet van toepassing op zelfstandigen en was er ook overigens geen sprake van een tijdelijke onderbreking van de arbeid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het verzoek om herziening af te wijzen in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De betekenis van de met terugwerkende kracht toegekende AAW/WAZ-uitkering
4.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2004 postuum aan [naam echtgenoot] een uitkering op grond van de AAW en de WAZ toegekend. In dit besluit is vermeld dat [naam echtgenoot] bij einde wachttijd op 30 juli 1997 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Vanaf 31 juli 1997 wordt hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. De uitkering wordt toegekend met ingang van 17 november 1997, zijnde een jaar voor de datum van aanvraag.
4.4.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de toegekende AAW/WAZ-uitkering niet heeft geleid tot verzekering van [naam echtgenoot] voor de ANW op de datum van zijn overlijden op [datum overlijden] 1999 op grond van ingezetenschap. Onbestreden is dat [naam echtgenoot] is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen [7] (BRP) op [datum] 1996 en Nederland toen heeft verlaten. Het enkele feit dat aan [naam echtgenoot] achteraf een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, maakt niet dat hij op het moment van zijn overlijden een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had of had behouden en daarom ingezetene van Nederland was. Ook had [naam echtgenoot] op de dag van zijn vertrek op [datum] 1996 geen recht op een uitkering op grond waarvan hij ingevolge artikel 26, eerste lid, van KB 746 [8] tot zijn overlijden verzekerd is gebleven voor de volksverzekeringen.
De toepassing van artikel 7 van KB 164
4.5.
Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 3 augustus 2012 [9] en 13 februari 2020 [10] heeft de Raad aan de Svb de vraag gesteld of [naam echtgenoot] mogelijk op grond van artikel 7 van het destijds geldende KB 164 vanaf zijn vertrek uit Nederland verzekerd is gebleven voor de volksverzekeringen. In dat geval zou [naam echtgenoot] op grond van artikel 26, tweede lid, van KB 746 [11] ook op het moment van zijn overlijden verzekerd zijn voor de volksverzekeringen. Zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering sloot dan immers aan op de verplichte verzekering op grond van de volksverzekeringen.
4.6.
Volgens artikel 7 van KB 164 blijft verzekerd ingevolge de volksverzekeringen degene die niet in Nederland woont, maar die uitsluitend in Nederland arbeid verricht en van wie de arbeid tijdelijk wordt onderbroken wegens ziekte. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat [naam echtgenoot] vanaf 31 juli 1996 arbeidsongeschikt is geacht en dat hij op [datum] 1996 uit Nederland is vertrokken. Voor de beoordeling of [naam echtgenoot] vanaf zijn vertrek uit Nederland verplicht verzekerd is gebleven voor de volksverzekeringen, is van belang of dit artikel ook van toepassing is op zelfstandigen en zo ja of sprake was van een tijdelijke onderbreking van de arbeid als in dat artikel bedoeld.
Van toepassing op zelfstandigen
4.7.
Anders dan de Svb is de Raad van oordeel dat de uitbreiding van de kring van verzekerden in artikel 7 van KB 164 niet alleen betrekking heeft op werknemers in loondienst, maar ook op zelfstandigen. In de bepaling zelf wordt gedoeld op personen die arbeid verrichten en is dus geen onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen gemaakt. Een belangrijke aanwijzing dat de bepaling ook van toepassing is op zelfstandigen kan worden gevonden in de Nota van Toelichting bij KB 164. Aan de toelichting bij artikel 7 van KB 164 wordt het volgende ontleend.
“Het wordt door de ondergetekenden niet zinvol geacht, dat de verplichte verzekering eindigt in geval van korte onderbrekingen van het werk en weer wordt hervat na afloop van die onderbrekingen. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan perioden van ziekte. Artikel 7 heeft derhalve tot doel de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen te continueren gedurende de periode dat de niet-ingezetene tijdelijk niet in staat is hier te lande arbeid te verrichten. In het onderhavige artikel wordt aan de tijdelijkheid geen maximum gesteld. Wel is een limitatieve opsomming gegeven van de oorzaken van de werkonderbrekingen. (…) Naar de omstandigheden zal moeten worden beoordeeld of de arbeid wederom zal worden hervat. Het onderhavige artikel is voorts niet meer beperkt tot niet-ingezetenen die in privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam zijn. De vorengenoemde omstandigheden kunnen ook aanwezig zijn bij niet-ingezetenen die in dienstbetrekking zijn van de Nederlandse overheid, militair of politieke ambtsdrager zijn in Nederland of als zelfstandige werkzaam zijn. (…) Ten aanzien van zelfstandigen zullen weer andere omstandigheden met betrekking tot de onderbreking kunnen meewegen.
Uit de formulering van artikel 7 volgt dat gedurende de ziekte niet per se sprake moet zijn van een ziekengelduitkering. Zelfstandigen zouden daardoor in het algemeen niet in Nederland verzekerd blijven. Ook in geval van wachtdagen loopt de verzekering in Nederland door. De na een periode van ziekte ingegane arbeidsongeschiktheid of overlijden doet ons inziens aan de tijdelijkheid van de ziekte niets af.”
Een dergelijke toelichting is ook gegeven bij het vanaf 1 januari 1999 geldende vergelijkbare artikel 6 van KB 746. De Raad heeft hiernaar verwezen in zijn uitspraak van 3 augustus 2012.
Tijdelijke onderbreking van de arbeid
4.8.
Uit de in 4.6 opgenomen overwegingen van de regelgever kan worden afgeleid dat deze een tijdelijke onderbreking van de arbeid onder andere ten gevolge van ziekte voor ogen heeft gehad, waarbij de bedoeling was dat de werkzaamheden zo mogelijk zullen worden hervat.
4.9.
In de gedingstukken en in wat op zitting naar voren is gebracht, heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om vast te stellen dat hiervan bij [naam echtgenoot] sprake was. Uit de stukken blijkt dat [naam echtgenoot] voor de aanstaande bevalling van appellante is teruggekeerd naar Turkije en dat hij zich op [datum] 1996 heeft laten uitschrijven uit de BRP. Onduidelijk is tot wanneer [naam echtgenoot] heeft gewerkt als zelfstandige en in welke hoedanigheid dat was. Noch van feitelijke hervatting van werkzaamheden in Nederland na 31 juli 1995, noch van de bedoeling hiertoe is gebleken. Voor 1995 stond [naam echtgenoot] vermeld als procuratiehouder van de vof [naam vof] op een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; vanaf 1995 lijkt dat niet meer het geval. Of [naam echtgenoot] vanaf zijn vertrek uit Nederland nog zakelijk verbonden was met het reisbureau, is niet duidelijk geworden. Appellante heeft gesteld dat [naam echtgenoot] vanaf 1981 tot zijn overlijden voor zijn [naam vof] heeft gewerkt en daaruit ook inkomsten ontving, maar deze stelling is wat betreft de periode na augustus 1996 niet onderbouwd met objectiveerbare gegevens. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier van werkzaamheden in 1996 of de jaren daarna en evenmin van inkomen uit die werkzaamheden. De Belastingdienst heeft desgevraagd aan de Svb te kennen gegeven dat geen inkomensgegevens over de relevante jaren bekend zijn. Nadere gegevens met betrekking tot de aanvraag van de AAW/WAZ-uitkering in 1998 en op grond van welke gegevens die uitkering is toegekend, zijn ook niet meer voorhanden.
4.10.
Gelet op 4.9 kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een periode van tijdelijke onderbreking van de arbeid waarin [naam echtgenoot] zijn werkzaamheden zo mogelijk zou kunnen hervatten. Hij is dus niet op grond van artikel 7 van KB 164 verzekerd gebleven voor de volksverzekeringen. Er is daarom ook geen sprake van verzekering voor de volksverzekeringen ten tijde van zijn overlijden op grond van artikel 26, tweede lid, van KB 746.
Bewijslast
4.11.
Appellante heeft een verzoek om herziening gedaan van een in rechte vaststaand besluit waarbij haar aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering is afgewezen. Op appellante rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat dit besluit niet juist is geweest. Appellante heeft onvoldoende kunnen onderbouwen dat [naam echtgenoot] op de dag van zijn overlijden verzekerd was voor de ANW. De omstandigheid dat objectiveerbare gegevens over de hier relevante periode door het tijdsverloop niet meer voorhanden zijn, komt naar vaste rechtspraak [12] voor risico van degene die de laattijdige (herhaalde) aanvraag indient. Dat appellante pas in 2020 op de hoogte is gebracht van de aan [naam echtgenoot] toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, ligt – hoe sneu dit ook voor haar is – in haar risicosfeer.
Geen vergoeding kosten in bezwaar
4.12.
Volgens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht komen de kosten in bezwaar alleen dan voor vergoeding in aanmerking voor zover het bestreden besluit wordt herroepen in verband met aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Hiervan was geen sprake. De rechtbank heeft terecht geen veroordeling in de kosten van bezwaar uitgesproken.

Conclusie en gevolgen

4.13.
Het hoger beroep slaagt niet. Het verzoek om herziening is terecht afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M. Wolfrat en M.M. van der Kade als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Relevante regelgeving
Artikel 7 van KB 164 (geldend van 1 juli 1989 tot 1 januari 1999) luidt als volgt.
Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen blijft degene die niet in Nederland woont, maar die uitsluitend in Nederland arbeid verricht en van wie de arbeid tijdelijk wordt onderbroken
a. wegens ziekte, moederschap, ongeval of werkloosheid of
b. wegens onbetaald verlof, staking of uitsluiting.

Artikel 26 KB 746 (tot 1 januari 2000)

1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon, die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op:
(…)
f. een uitkering of toelage op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals die wet luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen;
g. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; of
(…)
2. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon, die niet in Nederland woont en recht heeft op een uitkering, een pensioen of een toelage, genoemd in het eerste lid, indien dat recht aansluit op de verplichte verzekering op grond van de volksverzekeringen dan wel op de vrijwillige verzekering op grond van artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet, en mits die uitkering, dat pensioen of die toelage ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Zaaknummer 3/25.
3.Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
4.Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
5.Dit artikel gold vanaf 1 januari 1999 tot 1 januari 2000.
6.Dit KB gold van 1 juli 1989 tot 1 januari 1999.
7.Destijds Gemeentelijke Basisadministratie.
8.Deze bepaling is op 1 januari 2000 vervallen.
11.Deze bepaling is op 1 januari 2000 vervallen.