ECLI:NL:CRVB:2023:181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/42 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De appellant, geboren in 1997, had eerder een aanvraag ingediend die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Het Uwv concludeerde dat de appellant geen arbeidsvermogen had, maar dat hij dit in de toekomst mogelijk zou kunnen ontwikkelen. De rechtbank Limburg had de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er voldoende medische grondslag was voor de afwijzing van de Wajong-aanvraag. De verzekeringsartsen hadden vastgesteld dat de appellant op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had, maar dat dit ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat er behandelmogelijkheden waren en dat de appellant in staat was om zijn arbeidsvermogen te ontwikkelen door middel van een multidisciplinaire revalidatie.

De appellant had in hoger beroep informatie overgelegd van zijn internist-hematoloog, die stelde dat de appellant nooit goed had gefunctioneerd na zijn behandeling voor acute lymfatische leukemie. De Raad oordeelde echter dat de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank Limburg niet ter discussie stonden en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie was veranderd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

21 42 WAJONG

Datum uitspraak: 26 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 november 2020, 19/3219 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs-Hellebrekers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 23 januari 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij chronische vermoeidheid na behandeling wegens acute lymfatische leukemie heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 november 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft maar wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen en aan appellant een Indicatie banenafspraak toegekend.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 17 januari 2019 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 25 maart 2019 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen. Gesteld is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, maar dit in de toekomst mogelijk wel kan ontwikkelen. Bij besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft in beroep een eindrapport van een behandelteam van het PHI van 15 september 2020 overgelegd. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2020 ingezonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellant op zijn achttiende verjaardag weliswaar geen arbeidsvermogen had, maar dat het ontbreken van arbeidsvermogen geen duurzaam karakter heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de internist-hematoloog G. van Gorkom geen duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag waarom appellant geen baat zou kunnen hebben bij een multidisciplinaire revalidatie, zoals die door andere specialisten werd voorgesteld. Er is bij appellant namelijk gebleken van een duidelijke overgang van een redelijk normaal functioneren naar het huidige disfunctioneren. Ondanks het feit dat chemotherapie een langdurige nawerking kan hebben in de vorm van een snellere vermoeidheid, is het onwaarschijnlijk dat het huidige volledige disfunctioneren louter een gevolg is van de chemotherapie van vijftien jaar geleden. De reeds eerder voorgestelde multidisciplinaire revalidatie kan een prima manier zijn om uit de genoemde negatieve spiraal te geraken en daardoor weer een normaal leven te kunnen leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank deugdelijk aangegeven dat er nog geen situatie is van een aandoening zonder behandelmogelijkheden, omdat een adequate behandeling nog mogelijk is en de vermoeidheid kan doen afnemen, waardoor appellant alsnog vier uur per dag belastbaar kan zijn.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd een Wajong-uitkering aan appellant toe te kennen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het eerdere standpunt herhaald dat hij in de toekomst niet over arbeidsvermogen zal beschikken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij informatie van de internist-hematoloog Van Gorkom van 31 mei 2021 en 11 november 2021 overgelegd. De internist-hematoloog heeft gesteld dat appellant na de diagnose acute lymfatische leukemie in 2003 en de behandeling in de jaren daarna, nooit meer goed heeft gefunctioneerd en dat er altijd sprake is geweest van extreme vermoeidheid en verminderde belastbaarheid. Appellant is behandeld in de psychiatrie en heeft al een multidisciplinair traject doorlopen, echter zonder effect op de chronische vermoeidheid en de belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2021 en 17 november 2022.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de beoordelingen door het Uwv wordt onderschreven. Vastgesteld wordt dat het Uwv het arbeidsvermogen van appellant heeft beoordeeld op zijn achttiende verjaardag en op de datum van de ontvangst van de aanvraag (17 januari 2019). De rechtbank heeft terecht en op goed te volgen overwegingen de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat op deze tijdstippen sprake is van behandelmogelijkheden en dat niet uitgesloten is dat appellant arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Wat appellant in hoger beroep nader heeft aangevoerd en de informatie die hij heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 23 augustus 2021 en 17 november 2022, in reactie op de rapporten van internist-hematoloog Van Gorkom, toegelicht dat appellant niet eerder heeft deelgenomen aan een transitiepsychiatrische behandeling en evenmin aan een multidisciplinaire revalidatie. Hij heeft ook inzichtelijk gemotiveerd dat deelname van appellant aan een multidisciplinaire behandeling (inclusief cognitieve gedragstherapie) zijn belastbaarheid belangrijk zal kunnen verbeteren, waardoor appellant ten minste vier uur per dag belastbaar zal kunnen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de informatie van het behandelteam van PHI van 15 september 2020 genoegzaam in zijn oordeelsvorming betrokken. Uit die informatie blijkt dat met appellant is besproken dat er waarschijnlijk sprake is van een depressief beeld, waarop de behandeling aangepast zou kunnen worden. PHI heeft appellant transitiepsychiatrie binnen Mondriaan aangeraden om dieper in te kunnen gaan op de identiteitsproblematiek in relatie tot losmakingsproblematiek. Appellant heeft evenwel geweigerd een psychische oorzaak voor zijn vermoeidheidsklachten te erkennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een opklaring van de depressie een deel van de vermoeidheidsklachten zal afnemen en het apathische gedrag zal verdwijnen. Er bestaat geen aanleiding om aan het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Uit dit oordeel volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) O.N. Haafkes