ECLI:NL:CRVB:2023:1793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
21/680 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke woonsituatie en verblijfplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Venlo. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante geen duidelijkheid heeft gegeven over haar woonsituatie en verblijfplaats. Appellante ontving sinds 19 augustus 2011 bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze werd ingetrokken en beëindigd vanwege het niet melden van een hennepkwekerij in haar woning. Na een nieuwe aanvraag om bijstand op 15 februari 2019, heeft het college verzocht om aanvullende informatie over haar inkomen en verblijfplaats, maar appellante kon hier geen inzicht in geven. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op bijstand, omdat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar verblijfplaatsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/680 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 januari 2021, 19/2096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Spanje (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 29 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 april 2019 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 28 juni 2019 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 december 2022 heeft de Raad partijen laten weten hoe hij het geschil voorshands ziet en hen daarbij vaste rechtspraak voorgehouden. Appellante is in de gelegenheid gesteld haar beroep nader te motiveren of te onderbouwen. Zij heeft geen nadere motivering of onderbouwing van haar beroep gegeven.
De Raad heeft partijen daarop laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het college heeft de aanvraag om bijstand van appellante afgewezen. De woonsituatie van appellante is voor het college onduidelijk gebleven omdat appellante geen inzicht heeft gegeven in haar verblijfplaatsen in de te beoordelen periode terwijl dit wel van haar gevraagd mag worden. Daarmee heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij recht op bijstand heeft van het college. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank heeft terecht het besluit van het college in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 19 augustus 2011 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande
.
1.2.
Het college heeft de bijstand ingetrokken met ingang van 1 juni 2016 en vanaf 1 februari 2019 beëindigd. Ook heeft het college een bedrag van € 38.455,56 van appellante teruggevorderd. De reden hiervoor is dat appellante niet gemeld had dat er in haar woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd en zij daarover ook geen bewijsstukken heeft ingeleverd. Deze besluiten tot beëindiging, intrekking en terugvordering staan in rechte vast.
1.3
Op 15 februari 2019 heeft appellante zich gemeld om bijstand aan te vragen. De aanvraag heeft zij op 27 februari 2019 ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van de gemeente Venlo bij brieven van 18 maart 2019 en 1 april 2019 appellante verzocht om een boekhouding te overleggen waaruit haar inkomen en uitgaven blijken, om informatie hoe appellante vanaf 1 november 2018, de datum waarop de uitbetaling van de bijstand werd geblokkeerd, in haar levensonderhoud heeft voorzien en om verifieerbare informatie over haar verblijfplaats.
1.4.
Appellante heeft in een e-mail van 25 maart 2019 laten weten dat zij niets kan aantonen van wat wordt gevraagd. Zij verklaart dat de boekhouding van de wietkwekerij niet bestaat omdat de wietkwekerij niet van haar was. Verder verklaart ze dat ze maximaal € 15.000,- heeft ontvangen in verband met de wietkwekerij. Ze heeft geleefd van de huur- en zorgtoeslag en de verkoop van een e-bike. Ook laat appellante weten dat zij vanaf april weg moet van de plek waar ze verblijft en dat ze vanaf dat moment zwerft in een camper.
1.5.
Bij besluit van 18 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante onvoldoende informatie heeft verstrekt over (de opbrengsten van) de hennepkwekerij. Ook ontbreken gegevens over de vraag hoe appellante in het levensonderhoud heeft voorzien vanaf 1 november 2018 en waar zij in de periode van de aanvraag verblijft. Appellante kan/wil geen specifieke informatie verstrekken over haar verblijfplaatsen, zodat ook om die reden onduidelijkheden over de woon- en leefsituatie van appellante blijven bestaan. Daardoor heeft appellante haar bijstandsbehoevendheid onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat duidelijk was dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Zij leefde in haar busje en zij had dan ook minimaal een dak- en thuislozenuitkering toegekend moeten krijgen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellante af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 15 februari 2019 tot en met 18 april 2019.
4.3.
De beroepsgrond van appellante slaagt niet. Appellante heeft een aanvraag om bijstand ingediend. Volgens vaste rechtspraak [1] moet iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woonsituatie en zijn verblijfplaats. De verblijfplaats is immers van belang voor de vraag welk college de bijstand moet verstrekken. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan volgens vaste rechtspraak [2] worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Dat heeft appellante niet gedaan. Zij heeft in haar aanvraag weliswaar vermeld dat zij op dat moment in haar camper woonde, maar zij heeft geen nadere informatie over haar feitelijke verblijfplaatsen verstrekt, ook niet nadat het college daarom heeft gevraagd. Daardoor heeft appellante geen duidelijkheid gegeven over haar woonsituatie en haar verblijfplaats. Daarmee heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op bijstand van het college. Het college heeft daarom de aanvraag terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) N. van der Horn

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3122.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15 en van 16 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2303.