ECLI:NL:CRVB:2023:1779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
21/2922 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank op basis van CIZ-advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor dubbele kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellante had een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor haar dochter, die bekend is met een koemelkeiwit-allergie en andere medische aandoeningen. De Svb had de aanvraag afgewezen op basis van een advies van het CIZ, waaruit bleek dat de dochter niet voldeed aan de voorwaarden voor intensieve zorg zoals vereist onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Sculic, en de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P. Stahl-de Bruin. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had afgewezen, omdat de dochter van appellante niet voldeed aan de zorgscore-eisen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld en dat de Svb niet verplicht was om een eerdere fout te herhalen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

21/2922 AKW
Datum uitspraak: 18 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2021, 19/4354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft met een besluit van 7 maart 2019 de aanvraag van appellante voor dubbele kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2018 op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Svb is met de beslissing op bezwaar van 16 juli 2019 (bestreden besluit) bij deze afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Sculic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 augustus 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sculic. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb de aanvraag van appellante voor dubbele kinderbijslag terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit het advies van het CIZ volgt namelijk dat de dochter van appellante, [dochter] , niet voldoet aan de voorwaarden.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[dochter] is geboren op [geboortedatum] 2013 en is bekend met een koemelkeiwit-allergie, recidiverende convulsies bij koorts en obstipatie. Appellante heeft bij de Svb een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2018 op grond van de AKW in verband met de zware zorg voor [dochter] . Deze aanvraag heeft tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming geleid.
1.2.
De Svb heeft aan het bestreden besluit het advies van het CIZ van 9 juli 2019 en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) ten grondslag gelegd. [dochter] heeft geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Na een heroverweging is haar zorgscore op peildatum 1 oktober 2018 vastgesteld op 0 punten, terwijl voor haar op die datum gezien haar leeftijd (5 jaar) een minimale zorgscore van 5 punten is vereist.
1.3.
Appellante heeft in 2020 opnieuw een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor [dochter] . Het CIZ heeft bij de beoordeling van deze aanvraag op 1 juli 2020 een positief advies afgegeven. De Svb heeft tijdens de beroepsprocedure over het bestreden besluit naar aanleiding van dit advies aan het CIZ gevraagd om het advies van 9 juli 2019 te heroverwegen. Het CIZ heeft vervolgens op 23 februari 2021 een aanvullend advies uitgebracht. Hierin is vermeld dat de zorgscore van [dochter] op peildatum 1 oktober 2018 nog steeds wordt vastgesteld op 0 punten en dat het positieve advies van 1 juli 2020 foutief is afgegeven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de Svb zich onder verwijzing naar het advies van het CIZ van 9 juli 2019 op het standpunt heeft mogen stellen dat [dochter] geen intensieve zorg nodig heeft. Uit de door appellante overgelegde stukken blijkt niet dat [dochter] voldoet aan de in het Beoordelingskader genoemde voorwaarden voor een score op de desbetreffende onderdelen. Appellante heeft bijvoorbeeld aangevoerd dat [dochter] bij het eten en drinken veel beweegt en constant toezicht nodig heeft. Hiermee is echter niet gebleken dat sprake is van een van de situaties als bedoeld in het Beoordelingskader bij het item eten en drinken. Appellante heeft verder gesteld dat [dochter] hulp nodig heeft bij de toiletgang. Uit de door appellante overgelegde stukken blijkt echter niet dat sprake is van een van de situaties als bedoeld in het Beoordelingskader bij het item zindelijkheid. De omstandigheid dat appellante op 1 juli 2020 een positief advies van het CIZ heeft ontvangen, maakt de beoordeling niet anders. Dat advies gaat over een andere peildatum. Niet kan worden uitgesloten dat de situatie van [dochter] in de tussentijd is veranderd. Daarnaast kan niet worden vastgesteld welke stukken aan het advies van 1 juli 2020 ten grondslag zijn gelegd en of dat andere stukken zijn dan die appellante bij deze aanvraag heeft overgelegd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet alle beroepsgronden heeft beoordeeld. Verder betoogt appellante dat het onbegrijpelijk is dat er vanaf het vierde kwartaal van 2018 geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat en vanaf 1 juli 2020 wel. De medische stukken die bij de latere aanvraag zijn ingediend, zijn nagenoeg ongewijzigd. In 2023 is opnieuw een positief advies afgegeven door het CIZ.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellante af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het betoog dat de rechtbank niet alle beroepsgronden heeft beoordeeld, volgt de Raad niet. Met de door appellante aangevoerde stellingen in beroep over de items, heeft zij betoogd dat [dochter] intensieve zorg als bedoeld in het Beoordelingskader nodig heeft. Zoals onder 2 is vermeld, heeft de rechtbank overwogen dat de Svb zich onder verwijzing naar het advies van het CIZ op het standpunt heeft mogen stellen dat [dochter] geen intensieve zorg nodig heeft. Dat uit de door appellante overgelegde stukken niet blijkt dat [dochter] in aanmerking komt voor een score op de desbetreffende onderdelen heeft de rechtbank aan de hand van twee voorbeelden verder toegelicht. Daarmee kan niet worden gezegd dat de beoordeling van de rechtbank onvolledig is geweest.
4.2.
De Raad kan zich voorstellen dat het vanuit het perspectief van appellante onbegrijpelijk is dat het CIZ eerst een negatief advies en later een positief advies afgeeft, vervolgens het negatieve advies handhaaft en in 2023 opnieuw een positief advies afgeeft. Uit het aanvullende advies van 23 februari 2021 volgt echter dat het positieve advies van 1 juli 2020 foutief is afgegeven en dat het advies van 9 juli 2019 correct is. Dit verklaart de handelwijze van het CIZ. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel over de juistheid van de adviezen van 9 juli 2019 en 23 februari 2021. Dat in 2023 een positief advies is afgegeven, maakt het advies van 9 juli 2019 evenmin onjuist. Het advies in 2023 gaat immers over een andere peildatum, met een, gezien de inmiddels bereikte leeftijd van [dochter] , andere vereiste zorgscore. De situatie van [dochter] is mogelijk verslechterd, zoals appellante ook ter zitting heeft verklaard. Dit betekent dat de Svb onder verwijzing naar het advies van 9 juli 2019 de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. De Svb is immers niet gehouden een gemaakte fout te herhalen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5.1.
Appellante krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.K. Teunissen