ECLI:NL:CRVB:2016:2981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw. Appellante ontving sinds 1 oktober 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij samenwoonde met een vriend, heeft een sociaal rechercheur een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en haar vriend, B, een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellante niet had gemeld. Het college blokkeerde de uitbetaling van de bijstand per 1 maart 2013 en trok de bijstand per 11 januari 2013 in.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante en B in de relevante periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand niet op een deugdelijke grondslag berustte en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd. Tevens heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.976,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de criteria voor gezamenlijke huishouding en de verplichting van het college om voldoende bewijs te leveren voor de intrekking van bijstandsuitkeringen. De Raad heeft het besluit van het college herroepen en het beroep van appellante gegrond verklaard.