ECLI:NL:CRVB:2023:1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
22/590 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan betrokkene, die ex-werkneemster is van appellante. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. Schuring, stelde in hoger beroep dat het medisch standpunt van het Uwv onvoldoende onderbouwd was en dat er geen adequaat medisch onderzoek had plaatsgevonden. De Raad heeft het Uwv verzocht om aanvullende rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die overtuigend onderbouwden dat de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 30 september 2020 niet in twijfel getrokken konden worden. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.590 WIA

Datum uitspraak: 13 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 januari 2022, 20/2204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam betrokkene], derde-belanghebbende (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Schuring, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, ex-werkneemster van appellante, heeft kenbaar gemaakt als partij aan het geding deel te nemen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv verzocht om een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep op het beroepschrift. Het Uwv heeft hierop onder toezending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2023 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Namens appellante is mr. Schuring verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is niet verschenen.
Na afloop van de zitting is het onderzoek heropend en heeft de Raad het Uwv verzocht om een toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van 26 april 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellante en betrokkene hebben hierop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan appellante. In verband met het ontbreken van toestemming voor kennisneming van medische gegevens aan appellante zullen deze niet in deze uitspraak worden vermeld.
1.2.
Omdat betrokkene geen toestemming heeft gegeven haar medische gegevens aan appellante ter kennisname te brengen, hebben zowel de rechtbank als de Raad met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellante.
1.3.
Betrokkene is werkzaam geweest als sales marketingmanager bij appellante voor 39,77 uur per week. Betrokkene heeft zich met ingang van 6 juni 2018 ziekgemeld. Met ingang van 31 december 2018 is de arbeidsovereenkomst tussen appellante en betrokkene beëindigd. Het Uwv heeft betrokkene vanaf 1 januari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is deze uitkering per 5 juni 2019 voortgezet.
1.4.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts op 23 april 2020 een telefonisch spreekuurcontact met betrokkene gehouden. Deze arts heeft vastgesteld dat zij belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.
1.5.
Bij besluit van 29 april 2020 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 3 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 76,84% en het einde van de loongerelateerde periode op 2 juni 2022. De bezwaren van appellante en betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 64,61%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
30 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 oktober 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft andere beperkingen aangenomen dan de primaire arts en deze neergelegd in een FML van 30 september 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze gewijzigde FML nieuwe functies geselecteerd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en betrokkene heeft gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Betrokkene heeft de verzekeringsarts na dit spreekuur in juli 2020 en september 2020 geïnformeerd over het contact met haar huisarts. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de huidige en voormalige huisarts van betrokkene en haar voormalige medische behandelaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betrokkene vervolgens gesproken tijdens de hoorzitting op 27 augustus 2020. Daarna heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie opgevraagd bij de huidige behandelaar van betrokkene. Na ontvangst hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 september 2020 telefonisch contact met deze behandelaar opgenomen, waarbij zij navraag heeft gedaan naar de ernst van het ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van betrokkene overtuigend gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat de informatie van social media, de inschrijving als zelfstandig ondernemer en de relationele omstandigheden onvoldoende zijn om het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch standpunt van het Uwv niet zorgvuldig tot stand is gekomen, onvoldoende onderbouwd is en niet inzichtelijk is gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte voortgeborduurd op de beoordeling die in het kader van de EZWb heeft plaatsgevonden en er heeft geen adequaat medisch onderzoek plaatsgevonden. Appellante heeft erop gewezen dat betrokkene pas na het primaire besluit onder medische behandeling is gekomen. Bovendien strookt het beeld dat het Uwv van betrokkene heeft gekregen niet met de werkelijkheid. Betrokkene heeft in januari 2020 een onderneming opgericht, waarbij het volgens appellante noodzakelijk is om veelvuldig contact met mensen te hebben, te kunnen netwerken en onder druk te kunnen presteren. Appellante heeft hierbij verwezen naar een uittreksel uit het handelsregister van 28 oktober 2020 van de vestiging van “ [Naam B.V.] ”, een eenmanszaak van betrokkene, gericht op het organiseren van feesten en events. Ook heeft appellante verwezen naar een online-publicatie van
[Naam B.V.] , waarbij een feest dat op 9 mei 2020 stond gepland is gecanceld, en naar berichten van betrokkene op social media, die volgens appellante een volledig ander beeld van betrokkene geven dan het beeld dat zij bij het Uwv heeft gegeven. Verder heeft appellante aangevoerd dat haar mogelijkheden om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat de conclusies van het medisch onderzoek van het Uwv onjuist zijn beperkt zijn, omdat zij geen inzage heeft in de medische gegevens van betrokkene.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht met ingang van 3 juni 2020 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan betrokkene heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64,61%.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in haar rapporten van 19 januari 2023 en 26 april 2023 overtuigend onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om de juistheid van de beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 30 september 2020 in twijfel te trekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat het geheel aan klachten, bevindingen tijdens de spreekuren en op de hoorzitting en informatie van de behandelaar consistent is en dat de vastgestelde beperkingen plausibel zijn, gelet op de beschikbare medische gegevens. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid niet vereist dat sprake is van een medische behandeling en past de voorgeschreven medicatie bij het ziektebeeld van betrokkene.
4.5.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat de enkele inschrijving in het handelsregister niets zegt over de onjuistheid van de medische beperkingen en evenmin over de mate van belasting in de mogelijke werkzaamheden die door appellante gesuggereerd worden. Ook het cancelen van een feest vanwege corona zegt niets over de omvang van het feest, over de verrichte inspanningen voorafgaand aan het feest of over de onjuistheid van de medische beperkingen. Hetzelfde geldt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de berichten op social media. Er zijn geen aanknopingspunten om deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en M.E. Fortuin en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap