ECLI:NL:CRVB:2023:1707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
22/542 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak gaat het om de oplegging van een loonsanctie aan appellante, een detacheringsbedrijf, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De loonsanctie werd opgelegd omdat appellante volgens het Uwv onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor een zieke werknemer, die zich op 24 mei 2017 ziek meldde. De werknemer had op 7 maart 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv verlengde het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken tot 22 mei 2020. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de loonsanctie had opgelegd. Appellante stelde dat zij wel voldoende re-integratie-inspanningen had verricht, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad concludeerde dat appellante te lang had gewacht met het bevorderen van de re-integratie van de werknemer en dat de werkzaamheden die de werknemer bij een andere inlener had verricht, niet als voldoende re-integratie-inspanningen konden worden beschouwd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de rapporten van de arbeidsdeskundige voldoende steun boden voor het standpunt van het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/542 WIA
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022, 20/1506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 13 mei 2019 heeft het Uwv het tijdvak waarin een zieke werknemer tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 22 mei 2020 (loonsanctie). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv is met een besluit van 7 februari 2020 (bestreden besluit) bij deze loonsanctie gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. H.E. Meerman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juli 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens appellante is dat niet het geval omdat zij – anders dan het Uwv heeft aangenomen – wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante terecht een loonsanctie heeft opgelegd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[werknemer] (werknemer) was werkzaam bij appellante als elektromonteur voor
40 uur per week. Op 24 mei 2017 heeft hij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Werknemer heeft op 7 maart 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 2 april 2019 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft op 13 mei 2019 het
re-integratieverslag beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de
re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende steun bieden voor het standpunt van het Uwv dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden gesteld dat het traject in spoor 2 in dit geval niet tijdig is ingezet, omdat de werkzaamheden van werknemer van april tot september 2018 bij [bedrijf] als inzet in spoor 1 en niet in spoor 2 moeten worden beschouwd. Appellante is een detacheringsbedrijf en uit de Werkwijzer Poortwachter van het Uwv volgt dat voor de detacheerder spoor 1 betekent begeleiding naar werk bij de oorspronkelijke inlener, werk bij een andere inlener of werk bij de detacheerder, waarbij de werknemer bij dezelfde formele werkgever in dienst blijft. Door werknemer te detacheren op een functie bij [bedrijf] is hier sprake van werkzaamheden bij een andere inlener in het kader van spoor 1. Deze werkzaamheden vinden nog steeds plaats binnen de activiteiten, gericht op werkhervatting binnen de eigen organisatie. Het standpunt van appellante dat het doel van de detachering was om werknemer bij goed gevolg in dienst te laten treden bij [bedrijf] als werkvoorbereider of calculator maakt dit niet anders. Appellante heeft te lang gewacht met het bevorderen van reintegratie bij een andere werkgever door pas eind 2019 daadwerkelijk het traject voor spoor 2 in te zetten. Er was geen sprake van een situatie dat er binnen drie maanden een concreet perspectief was op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast, of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden, zoals beschreven in de Werkwijzer Poortwachter. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van appellante lag om direct na de Eerstejaarsevaluatie actie te ondernemen en onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden in spoor 2. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het in de rapporten van reintegratiebureau Trans Lion ontbreekt aan een inzichtelijke analyse van krachten en bekwaamheden van werknemer en met name de vertaalslag daarvan naar een haalbare en reële bemiddelingsrichting, aansluitend bij de beperkte functionele mogelijkheden van werknemer in het persoonlijk en sociaal functioneren zoals vastgesteld door de bedrijfsarts. Het re-integratiebureau heeft functies in het zoekprofiel van koerier, conciërge, zaalwachter en medewerker pascontrole geselecteerd, zonder dat duidelijk is onderbouwd in hoeverre die functies passen bij de vastgestelde beperkingen van werknemer. Het Uwv heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de geselecteerde functies onvoldoende aansluiten bij de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren van werknemer. Dat gesolliciteerd zou zijn naar deze en andere functies doet aan het gebrek niet af.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de plaatsing van werknemer bij [bedrijf] moet worden gezien als re-integratie in spoor 1
.Spoor 2 ziet op het begeleiden bij het vinden, verkrijgen en behouden van een voor werknemer geschikte functie in een andere organisatie dan die van de eigen werkgever. Een dergelijk traject in spoor 2 heeft plaatsgevonden doordat werknemer is herplaatst in een andere administratieve functie die paste bij zijn beperkingen met als doel een indiensttreding bij [bedrijf] . De werkhervatting bij [bedrijf] in de periode van april 2018 tot en met september 2018 betreft dus een traject in spoor 2. Verder heeft de bij Margolin werkzame arbeidsdeskundige in het rapport van 23 januari 2019 vastgesteld dat werknemer in de periode bij [bedrijf] werkzaamheden heeft verricht in een voor hem passende werkomgeving.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante een loonsanctie op te leggen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
4.4.
Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de
re‑integratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat de werkzaamheden van werknemer bij [bedrijf] als traject in spoor 2 kunnen worden beschouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van het Uwv om aan appellante een loonsanctie op te leggen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter, C.F.E. van Olden-Smit en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond […] onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek […], opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. […] Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.