In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant had eerder een bezwaar ingediend tegen een besluit van het Uwv, dat uiteindelijk gegrond werd verklaard, waardoor appellant recht kreeg op een IVA-uitkering per 30 juni 2016.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure in drie instanties is overschreden. De totale duur van de procedure, vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot het moment van het tegemoetkomend besluit, was zes jaar en ruim tien maanden. Dit overschrijdt de norm van vier jaar die in dergelijke zaken geldt. De Raad heeft daarom besloten dat appellant recht heeft op een schadevergoeding van € 3.000,- wegens deze overschrijding.
Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 6.170,61, en tot vergoeding van het griffierecht van € 170,-. Ook is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 418,50 in verband met de proceskosten van appellant in het kader van het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en H. Achtot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.