ECLI:NL:CRVB:2023:1686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake laattijdige aanvraag WIA-uitkering en strijd met verbod van reformatio in peius
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de afwijzing van haar WIA-uitkering werd bevestigd. Appellante, die sinds 17 mei 2005 arbeidsongeschikt is door epilepsie en Multiple Sclerose, heeft pas op 31 oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, wat wordt gekarakteriseerd als een laattijdige aanvraag. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de motivering door het Uwv in de bezwaarprocedure geen strijd oplevert met het verbod van reformatio in peius, omdat de rechtsgevolgen niet zijn veranderd. De Raad bevestigt dat de bewijslast bij appellante ligt en dat zij niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd om aan te tonen dat zij gedurende de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.