Uitspraak
22 373 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1979, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de klachten van appellante pas na haar achttiende jaar waren ontstaan, waardoor zij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 26 juli 2023 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Gümüs, aangevoerd dat zij al voor haar zeventiende jaar arbeidsongeschikt was door psychische klachten. Het Uwv heeft echter gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat appellante voor haar zeventiende jaar niet in staat was om te werken. De Centrale Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische conclusies.
De Raad heeft vastgesteld dat, gelet op de geldende wetgeving en de omstandigheden van de zaak, appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op zeventien- of achttienjarige leeftijd voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het tijdsverloop en het gebrek aan medische informatie over de gezondheidstoestand van appellante in haar jeugd voor haar eigen risico komen. De uitspraak werd gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van griffier C.G. van Straalen.