ECLI:NL:CRVB:2023:1645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
21/3468 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door appellante, die bekend is met een licht verstandelijke beperking. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat stelde dat er geen blijvende behoefte was aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Deze afwijzing was gebaseerd op medische adviezen die de situatie van appellante evalueerden.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische adviezen aan de eisen voldeden en dat appellante niet was aangewezen op de gevraagde zorg. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het CIZ onvoldoende rekening had gehouden met aanvullende informatie van haar arts, M. Fischer, die stelde dat appellante levenslang afhankelijk zou zijn van 24-uurs zorg.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het CIZ de afwijzing van de aanvraag terecht had gebaseerd op de medische adviezen. De Raad bevestigde dat er geen blijvende behoefte aan 24-uurs zorg was aangetoond en dat appellante in staat was tot groei en ontwikkeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3468 WLZ

Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
11 augustus 2021, 21/1405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Namens appellante is verschenen mr. Kaya. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 2008, is bekend met een licht verstandelijke beperking. Op 5 juni 2020 is namens appellante bij het CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 13 juli 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2021 (bestreden besluit), heeft het CIZ de aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat bij appellante geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel. Hieraan liggen medisch adviezen van 13 juli 2020, 24 november 2020 en 5 januari 2021 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – onder meer – geoordeeld dat de medische adviezen van het CIZ aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Gelet op de inhoud van de medische adviezen, heeft het CIZ voldoende gemotiveerd en terecht geconcludeerd dat appellante niet is aangewezen op zorg op grond van de Wlz. Uit de adviezen blijkt dat appellante groei doormaakt en leerbaar is. Er is geen sprake van een eindsituatie waarbij in het geheel geen groei of ontwikkeling meer mogelijk is in de richting van zelfredzaamheid. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat appellante haar hele leven een vorm van begeleiding of ondersteuning nodig zal blijven hebben, maar op dit moment staat nog niet vast dat dit blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid zal moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door het CIZ uitgebrachte medische adviezen onjuist of onvolledig zijn. De brief van de arts verstandelijk gehandicapten, M. Fischer, van 12 maart 2021 is daarvoor niet voldoende. Deze brief bevat geen andere medisch objectiveerbare informatie dan de informatie waar de medisch adviseurs van het CIZ van uit zijn gegaan.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en – samengevat – aangevoerd dat het CIZ de informatie van Fischer onvoldoende bij de medische beoordeling heeft betrokken. Fischer heeft toegelicht dat bij appellante sprake kan zijn van groei en leerbaarheid, maar dat dit zich zal manifesteren binnen haar beperkingen en niet zal resulteren in mogelijkheden om zelfstandig en zonder 24-uurs zorg te functioneren. Appellante zal door haar gedragsproblematiek en emotionele ontwikkelingsachterstand alsmede door haar cognitieve en adaptieve tekorten levenslang en levensbreed zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een aanvullende brief van Fischer van 7 september 2021 ingediend.
3.2.
Het CIZ heeft in hoger beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing een medisch advies van 18 februari 2022 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante blijvend is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het CIZ de afwijzing van de aanvraag om zorg op grond van de Wlz mocht baseren op de medische adviezen. De medisch adviseur heeft de brieven van Fischer bij de beoordeling betrokken en inzichtelijk gemotiveerd dat deze informatie onvoldoende blijk geeft van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De medisch adviseur heeft op basis van de resultaten uit het psychodiagnostisch onderzoek en de bevindingen van de naschoolse dagbehandeling op heldere wijze toegelicht dat appellante groei doormaakt en leerbaar is gebleken. Dat bij appellante ontwikkeling in het functioneren mogelijk is, wordt bevestigd door het feit dat zij – zoals ter zitting is bevestigd – inmiddels is uitgestroomd naar het praktijkonderwijs. Verder vindt de Raad het standpunt van de medisch adviseur in het advies van 11 juni 2021 van belang dat blijkens een in dat advies genoemd onderzoek van jongeren en volwassenen met een IQ in de range van appellante, het merendeel naar schatting sociaal redzaam is. Gelet op wat hiervoor is overwogen valt verbetering in functioneren en vermindering van de ondersteuningsbehoefte bij appellante niet uit te sluiten. Net als de rechtbank is de Raad dus van oordeel dat het CIZ heeft mogen concluderen dat bij appellante geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag in de nabijheid, waardoor zij niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.C. van Bentum