ECLI:NL:CRVB:2023:164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21 / 2753 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aansprakelijkheidsverzoek wegens tinnitus en gehoorschade in gemeentelijke zwembaden

In deze zaak heeft appellant het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht om aansprakelijkheid te erkennen voor de door hem opgelopen gehoorschade, specifiek tinnitus en gehoorverlies, en om schadevergoeding te verlenen. Het college heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de afwijzing van het college beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak. Appellant was vanaf 2001 werkzaam voor de gemeente Den Haag en heeft in 2004 tinnitus graad 4 vastgesteld gekregen. Het college heeft in zijn besluit van 22 januari 2020 gesteld dat er geen sprake is van een beroepsziekte, omdat er geen oorzakelijk verband is aangetoond tussen de werkzaamheden van appellant en de gehoorschade. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat de medische adviezen die door appellant zijn overgelegd niet voldoende bewijs leveren voor een causaal verband tussen de werkzaamheden en de gehoorschade. De Raad heeft ook overwogen dat de geluidsbelasting in de zwembaden waar appellant werkte niet boven de grenswaarden lag die voor gehoorschade zouden kunnen zorgen. De Raad heeft daarom het hoger beroep afgewezen en de afwijzing van het verzoek om erkenning van aansprakelijkheid en schadevergoeding in stand gelaten.

Uitspraak

21/2753 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 26 januari 2023

Inleiding

1.1.
Appellant heeft het college verzocht om voor de door hem opgelopen gehoorschade (tinnitus en gehoorverlies) aansprakelijkheid te erkennen en daarom schade te vergoeden. Het college heeft dit verzoek afgewezen. In deze uitspraak beoordeelt de Raad deze afwijzing.
1.2.
Het college is met het bestreden besluit van 22 januari 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.4.
Namens betrokkene heeft mr. H.C. Uittenbogaart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op zitting behandeld op 15 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Uittenbogaart. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.L. Chan en P.T.C.M. Das.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Appellant is vanaf 2001 werkzaam geweest voor de gemeente Den Haag. Vanaf 1 juli 2003 is appellant voor 17 uur en 45 minuten per werkweek aangesteld als ambtenaar in de functie van [functie 1] . Appellant is op 29 augustus 2012 uitgevallen wegens ziekte. Met ingang van 1 september 2015 is aan appellant eervol ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Bij appellant is in 2004 de diagnose tinnitus graad 4 (oorsuizen) vastgesteld.
2.2.
Bij brief van 12 december 2016 heeft appellant het college verzocht aansprakelijkheid te erkennen voor de gehoorschade die appellant tijdens zijn dienstverband heeft opgelopen en de door hem geleden schade te vergoeden.
2.3.
Het college heeft bekend gemaakt het voornemen te hebben om het verzoek af te wijzen. Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven. Het college heeft vervolgens met het besluit van 6 maart 2018 het verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het besluit van 22 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2018 ongegrond verklaard. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van een beroepsziekte als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG). Uit de door appellant overgelegde medische informatie volgt niet dat zijn tinnitusklachten zijn ontstaan door, of in overwegende mate hun oorzaak vinden, in de werkzaamheden die appellant heeft verricht. Vervolgens heeft het college het verzoek om schadevergoeding van appellant beoordeeld aan de hand van de vaste rechtspraak over schending van de zorgplicht en komt het college tot de conclusie dat het oorzakelijk verband tussen de gestelde schade van appellant en de werkzaamheden ontbreekt.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat de rechtbank vindt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de uitoefening van zijn werkzaamheden en de gestelde schade. Tussen de gehoortest uit 1997, waaruit blijkt dat appellant op dat moment geen gehoorschade had en het begin van de werkzaamheden bij de zwembaden (vanaf 2001) zijn meerdere jaren verstreken, zodat hieruit niet kan worden opgemaakt dat de gehoorschade van appellant pas vanaf 2001 is ontstaan of veroorzaakt. Het advies van 30 oktober 2017 van zijn medisch adviseur J.M. van der Toorn kan appellant niet baten. Voor het oordeel over deze beroepsgebondenheid van de tinnitus is meer specifieke informatie nodig over de blootstelling van appellant aan schadelijk geluid dan wel ototoxische stoffen in zijn werksituatie in de periode 2001-2012 en buiten het werk. Over het door appellant in de procedure gebrachte advies van 22 november 2018 van B. Sorgdrager, bedrijfsarts en beroepsziektespecialist heeft de rechtbank gezegd dat, hoewel volgens het advies de tinnitus door de werkfactoren kan zijn opgetreden en deze zich door aanwezigheid van appellant in de zwembaden verder kan hebben ontwikkeld tot het huidige niveau, daarmee nog geen sprake is van een oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden van appellant en de tinnitus. Ook blijkt uit het rapport niet of Sorgdrager rekening heeft gehouden met feiten die verder afbreuk doen aan de aannemelijkheid dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de tinnitus en appellant zijn werkzaamheden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de specifieke informatie over geluidsbelasting die voorhanden is over de zwembaden waar appellant heeft gewerkt, zwembad [naam zwembad 1] en [naam zwembad 2] , de algemene publicaties van onderzoeken naar geluidsbelasting in zwembaden in Nederland appellant niet baten.

Beoordeling door de Raad

4.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
4.2.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing door het college van het verzoek om aansprakelijkheid te erkennen en daarom schade te vergoeden juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die betrokkene heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsziekte
5.1.
Er is in een geval als dit sprake van een beroepsziekte als de ziekte in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht. Dit staat in artikel 7:1 eerste lid, aanhef en onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag.
5.2.
Appellant was vanaf 2001 werkzaam als toezichthouder/schoonmaker, eerst in zwembad [naam zwembad 1] en vanaf 1 september 2009 in zwembad [naam zwembad 2] . Dit zijn de hem opgedragen werkzaamheden. Appellant werkte ongeveer 22 uur per week. Naast dit werk voor de gemeente Den Haag vervulde appellant een nevenfunctie bij zwemschool [naam zwemschool] als [functie 2] .
5.3.
In 1997 is een gehoortest afgenomen; toen is geen gehoorschade gemeten. In 2004 is bij appellant tinnitus vastgesteld. In 2005 is gehoorverlies vastgesteld.
5.4.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stellingen, naast algemene stukken, twee medische adviezen overgelegd die specifiek over zijn situatie gaan.
5.5.
Als eerste het advies van medisch adviseur J.M. van der Toorn van 30 oktober 2017. Van der Toorn acht op basis van de hem beschikbare gegevens “het mogelijk dat client tijdens zijn werk als [functie 3] zwembad(en) in de periode 2001-2012 werd blootgesteld aan schadelijk geluid. Dit zou de geleidelijk toegenomen tinnitus vanaf 2003-2004 en het gehoorverlies in 2005 tot gevolg gehad kunnen hebben. Voor een oordeel over de beroepsgebondenheid is echter meer specifieke informatie nodig over de blootstelling van client aan schadelijk geluid dan wel ototoxische stoffen in zijn werksituatie in de periode 2001-2012 en buiten het werk. Voor het bepalen van de beroepsgebondenheid zou een verwijzing naar het Expertisecentrum voor Gehoor en Arbeid overwogen kunnen worden.”
5.6.
Als tweede het advies van 22 november 2018 van bedrijfsarts en beroepsziektespecialist B. Sorgdrager. Sorgdrager komt tot de conclusie: “Het gehoorverlies beschouw ik niet als een beroepsziekte. Het is niet uit te sluiten dat de tinnitus wel door werkfactoren is opgetreden. Een direct verband tussen blootstelling aan ototoxische stoffen in het zwembad en het optreden van tinnitus acht ik niet waarschijnlijk.”
5.7.
De conclusies van beide adviezen kunnen niet leiden tot vaststelling van een voldoende mate van waarschijnlijkheid dat het werk of de werkomstandigheden in de twee zwembaden de gehoorschade hebben veroorzaakt of verergerd. Wellswaar valt het zogeheten conditio sine qua non-verband niet geheel uit te sluiten, zoals ook door Sorgdrager wordt opgemerkt, maar dit kan op zichzelf nog niet leiden tot het aannemen van het vereiste causaal verband. De Raad legt dit in 5.8 verder uit.
5.8.
Volgens de door partijen ingebrachte richtlijnen [1] geldt bij gehoorschade dat deze bij een
voltijdsewerkbelasting (5 dagen per week, 8 uur per dag) pas wordt veroorzaakt na 10 jaar in geval van een gemiddelde dagdosis van 86 dB(A), na 20 jaar bij een gemiddelde dagdosis van 83 dB(A) en 40 jaar bij een gemiddelde dagdosis van 80 dB(A). In opdracht van het college heeft TNO in 2003 [2] en 2004 [3] onderzoek gedaan naar de geluidbelasting in onder meer de zwembaden [naam zwembad 1] en [naam zwembad 2] . De gemiddelde dagdosis in het werk van een toezichthouder in zwembad [naam zwembad 1] was 69 dB(A) en die in het werk van een medewerker algemene dienst in zwembad [naam zwembad 2] 77 dB(A). Overschrijding van de grenswaarde van 80 dB(A) kwam slechts incidenteel voor bij het vrijzwemmen en douchen tijdens de lessen van het schoolzwemmen. Omdat de gehoorschade bij appellant zich al na drie jaar werken voor de gemeente Den Haag heeft geopenbaard, terwijl de gemiddelde dagdosis in dat werk onder de grenswaarde van 80 dB(A) is gebleven en appellant niet voltijds werkte, is niet aannemelijk dat de gehoorschade is veroorzaakt door de opgedragen werkzaamheden. Van een bijzondere, individuele (medische) toestand bij appellant, die zou maken dat deze richtlijnen op zijn situatie niet toepasbaar zijn, is niet gebleken. Daar komt bij dat een of mee andere oorzaken, die buiten het werk voor de gemeente Den Haag liggen, niet uitgesloten kunnen worden, bijvoorbeeld de geluidbelasting in de nevenfunctie en het eerdere werk in de scheepvaart.
Schending zorgplicht
6.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [4] heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
6.1.2.
In de bewoordingen “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade oorzakelijk verband moet bestaan. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [5] is een dergelijk oorzakelijk verband pas aanwezig als aannemelijk is dat het werk en/of de werkomstandigheden de schade daadwerkelijk hebben veroorzaakt.
6.2.
Bij een blootstellingsniveau van meer dan 85 dB(A) is de werkgever verplicht regelmatig (eens per 4 jaar) een gehoortest en gehoorbescherming aan te bieden. Daargelaten of de gemeente Den Haag als werkgever aan deze verplichting tegenover appellant heeft voldaan, moet worden geconstateerd dat het oorzakelijk verband tussen de opgedragen werkzaamheden en de gehoorschade niet aannemelijk is (zie 5.7 en 5.8). De vraag of het college de zorgplicht heeft geschonden komt pas in beeld als dit oorzakelijk verband er is, zoals in 6.1.2 is overwogen. Daarom hoeft de schending van de zorgplicht in dit geval verder geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om erkenning van aansprakelijkheid en vergoeding van schade in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. Betrokkene krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.C. Boeree en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

1.De Registratierichtlijn B001 - Gehoorverlies door beroepsmatige blootstelling aan lawaai,
2.TNO-rapport Onderzoek Klimaat- en geluidsomstandigheden in de vier zwembaden van de gemeente Den Haag van 15 juli 2003.
3.TNO-rapport Onderzoek Klimaat- en geluidsomstandigheden in de zwembaden van de gemeente Den Haag, zwembad Overbosch van 19 augustus 2004.
4.Uitspraken van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98.
5.Uitspraak van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3714.