ECLI:NL:CRVB:2023:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/450 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar Ziektewetuitkering. Appellante had in 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet, die per 5 februari 2009 werd beëindigd. In 2020 verzocht zij het Uwv om herziening van dit besluit, onderbouwd met rapporten van een psycholoog. Het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rapporten van de psycholoog geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het herzieningsverzoek terecht had afgewezen. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat de eerdere beoordelingen door de verzekeringsartsen voldoende waren geweest.

Uitspraak

22 450 ZW

Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 januari 2022, 21/2762 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellante per 5 februari 2009 beëindigd. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 oktober 2009 (09/1137) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 maart 2009 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 10 juni 2020 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 4 februari 2009. Aan dit verzoek heeft appellante rapporten van 19 maart 2020 en van 14 mei 2020 van registerpsycholoog drs. M.C.J. van Rijn ten grondslag gelegd. Bij besluit van 9 juli 2020, gehandhaafd bij besluit van 18 september 2020, heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat eventuele aanspraken op een ZW-uitkering volgens het Uwv verjaard zijn. Bij uitspraak van 30 maart 2021 (20/3673) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 18 september 2020 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden van het besluit van 4 februari 2009. Een eventuele voortzetting van ZW-uitkering per 5 februari 2009 zou van invloed kunnen zijn op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, die nu is geweigerd omdat appellante de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag waarin deze heeft geconcludeerd dat de in 2009 al bekende klachten van appellante in de rapporten van Van Rijn anders gediagnosticeerd en gewogen worden. Hiermee is geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 4 februari 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de rapporten van Van Rijn geen nieuwe feiten of omstandigheden op basis waarvan het besluit van 4 februari 2009 moet worden herzien. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat de klachten die samenhangen met de door Van Rijn nieuwe gestelde diagnoses PTSS en borderline persoonlijkheidsstoornis destijds al door de verzekeringsartsen in de medische stukken zijn vermeld en in de beoordeling zijn meegenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met de rapporten van Van Rijn wel nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen, omdat daaruit blijkt dat haar medische situatie op 5 februari 2009 destijds ernstig is onderschat. Daarbij heeft appellante met name gewezen op de door Van Rijn gestelde diagnoses PTSS, borderline persoonlijkheidsstoornis en ernstige depressie die volgens Van Rijn destijds ook al aan de orde waren. Steun voor haar standpunt ziet appellante in het gegeven dat zij na 5 februari 2009 nooit meer heeft gewerkt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verder een e-mail van 3 oktober 2022 van Altrecht met medische gegevens over de jaren 2007, 2008 en 2009 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 18 oktober 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geding of het Uwv in de rapporten van Van Rijn aanleiding had moeten zien om terug te komen van het besluit van 4 februari 2009.
4.2.
Op het verzoek van appellante heeft het Uwv beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is [1] .
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat naar vaste rechtspraak [2] een andere diagnostische interpretatie of weging van al bekende feiten en omstandigheden niet is aan te merken als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uit de onderliggende stukken blijkt dat de verzekeringsartsen steeds rekening hebben gehouden met de klachten van appellante en met de uit die klachten voortvloeiende beperkingen. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de weigering om voor het verleden terug te komen van het besluit van 4 februari 2009 evident onredelijk is. Het Uwv mocht het herzieningsverzoek daarom afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) en 27 december 2016
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK5220).