ECLI:NL:CRVB:2023:1626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van Ziektewetuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar Ziektewetuitkering. Appellante had in 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet, die per 5 februari 2009 werd beëindigd. In 2020 verzocht zij het Uwv om herziening van dit besluit, onderbouwd met rapporten van een psycholoog. Het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rapporten van de psycholoog geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het herzieningsverzoek terecht had afgewezen. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en dat de eerdere beoordelingen door de verzekeringsartsen voldoende waren geweest.