ECLI:NL:CRVB:2023:1614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
23/1975 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake Wmo 2015 en vervoersvoorzieningen

Op 16 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Nederweert had een verzoeker, die een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek heeft, een financiële maatwerkvoorziening verstrekt voor de aanschaf van een nieuwe auto en een vergoeding voor vervoerskosten. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, wat leidde tot hoger beroep van beide partijen.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het instellen van hoger beroep in deze zaak geen schorsende werking heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. De verzoeker heeft geen voldoende spoedeisend belang aangetoond, en de voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat de wetgever bij het instellen van hoger beroep in zaken als deze uitdrukkelijk geen schorsende werking heeft willen verlenen, en dat de risico's van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het bestuursorgaan liggen. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

23/1975 WMO15-VV
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (verzoeker)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Verzoeker en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 maart 2023, 21/2408 (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Namens betrokkene heeft mr. H.B. Frenken een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1981, heeft een verstandelijke beperking, een ontwikkelingsstoornis en ernstige gedragsproblematiek. Het filteren en duiden van binnenkomende prikkels is voor betrokkene zeer moeilijk. Dit uit zich in extreem gedrag. Betrokkene heeft een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Betrokkene woont in de achtertuin van zijn ouders in een zorgwoning die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (oud) is verstrekt. Daarnaast beschikt betrokkene over een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en is aan hem op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt voor de plaatsing van een veiligheidsscherm in de auto van de ouders van betrokkene.
1.2.
Op 12 februari 2021 heeft betrokkene een aanvraag gedaan om verschillende vervoersvoorzieningen op grond van de Wmo 2015.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit), heeft verzoeker een financiële maatwerkvoorziening van € 10.999,97 aan betrokkene verstrekt voor de aanschaf van een nieuwe auto en de plaatsing van een veiligheidsscherm in deze auto. Daarnaast is betrokkene in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een vergoeding voor de kosten van het gebruik van de auto. Het aantal te vergoeden kilometers is 2.000 kilometer per jaar tegen € 0,19 per kilometer, in totaal € 380,- per jaar.
2.1.
In beroep heeft verzoeker nader onderzoek laten doen door Argonaut. Verzoeker heeft het advies van Argonaut van 28 juli 2022 gedeeltelijk overgenomen en zich op het standpunt gesteld dat het aantal aan betrokkene te vergoeden kilometers op 9.116 kilometer per jaar moet worden gesteld.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015 van toepassing is omdat betrokkene recht heeft op verblijf in een instelling op grond van de Wlz. Dit betekent dat verzoeker niet gehouden is een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verstrekken maar hiertoe wel bevoegd is. Verder heeft de rechtbank, voor zover van belang, onder verwijzing naar het advies van Argonaut geoordeeld dat het standpunt van verzoeker over het aantal aan betrokkene op jaarbasis te vergoeden kilometers geen stand kan houden. De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit te herstellen. Verzoeker heeft dit niet gedaan.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3.1.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Verzoeker heeft een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft verzocht de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen en geschorst te houden totdat op het hoger beroep is beslist. Verzoeker is het niet eens met wat de rechtbank heeft overwogen over het aantal te vergoeden kilometers. Betrokkene beschikt over een Wlzindicatie en de auto waarmee de ritten worden gemaakt is reeds vergoed op grond van de Wmo 2015. Ook ontstaat een onomkeerbare situatie als verzoeker uitvoering moet geven aan de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft verder te kennen gegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening zonder zitting kan worden afgedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.3.
Voor zover verzoeker heeft bedoeld dat betrokkene in de toekomst mogelijk ten onrechte ontvangen gelden in verband met het aantal te vergoeden kilometers moet terugbetalen, treft deze grond geen doel. De voorzieningenrechter van de Raad heeft meermalen overwogen – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1718 – dat een mogelijk financieel risico in de toekomst onvoldoende grond oplevert om te oordelen dat aan de kant van verzoeker sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening.
4.4.
Ingevolge artikel 10 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Awb heeft de wetgever aan het instellen van hoger beroep in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking willen verlenen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd, tenzij bijzondere omstandigheden nopen om hiervan af te wijken. De door verzoeker genoemde omstandigheden zijn – wat daar ook van zij – niet dergelijke bijzondere omstandigheden en van andere bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
4.5.
Voor zover verzoeker wenst dat onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764, en van 21 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4228) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet is bedoeld om door middel van de zogenoemde "kortsluiting" de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal in dit geval dan ook geen gebruik maken van voormelde bevoegdheid
.
4.6.
Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R.R. Olde-Engberink