In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds januari 2015 arbeidsongeschikt door diverse medische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische onderzoeken die door het Uwv zijn uitgevoerd. Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende informatie had verzameld om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De verzekeringsarts had appellante telefonisch gesproken en had voldoende medische gegevens om de beperkingen vast te stellen. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren, omdat appellante niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.