ECLI:NL:CRVB:2020:1907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van WIA- en ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met hartklachten en benauwdheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij recht had op een IVA-uitkering vanwege een duurzaam ziektebeeld. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante geschikt was voor de functies die in het kader van de WIA-schatting waren geselecteerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordelingen. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van appellante niet slaagden en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.