ECLI:NL:CRVB:2023:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/1976
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting gehuwdenpensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar gehuwdenpensioen ongewijzigd voort te zetten. Appellante, die sinds 1972 gehuwd is, had verzocht om in aanmerking te komen voor een ongehuwdenpensioen, omdat zij stelde vanaf 12 maart 2020 niet meer samen te wonen met haar echtgenoot. De Svb oordeelde echter dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot een belangrijke rol speelde. Ondanks dat appellante en haar echtgenoot apart wonen, zijn zij gezamenlijk eigenaar van de woning en betalen zij samen de hypotheek en andere rekeningen vanuit een gezamenlijke bankrekening. De Raad concludeert dat deze financiële verstrengeling in de weg staat aan de vaststelling van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1976 AOW
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2022, 21/3599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 9 november 2020 heeft de Svb het ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde (gehuwdenpensioen) van appellante per 12 maart 2020 ongewijzigd voortgezet, omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. [1] Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 14 mei 2021 (bestreden besluit) bij de ongewijzigde voortzetting van het gehuwdenpensioen gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 mei 2023. Voor appellante is mr. De Kaste verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans. Het geding is gevoegd behandeld met de zaak 22/3057 AOW. Na de behandeling zijn de gedingen weer gesplitst en zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Svb heeft het gehuwdenpensioen van appellante terecht per 12 maart 2020 ongewijzigd voortgezet, omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot in de periode in geding staat duurzaam gescheiden leven in de weg.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is in 1972 gehuwd. Zij ontvangt een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Op 16 maart 2020 heeft appellante de Svb gevraagd haar in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen. Daarbij heeft appellante aangegeven dat zij vanaf 12 maart 2020 niet meer samenwoont met haar echtgenoot. In oktober 2020 heeft de Svb een onderzoek gedaan naar de vraag of aan appellante een ongehuwdenpensioen zou moeten worden toegekend, omdat zij duurzaam gescheiden zou leven van haar echtgenoot.
1.2.
De Svb heeft in een besluit van 9 november 2020 appellante bericht dat haar ouderdomspensioen ongewijzigd wordt voortgezet, omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft de Svb ongegrond verklaard bij het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelt dat op 12 maart 2020 geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Hoewel appellante en haar echtgenoot apart wonen en weinig contact hebben, is er tussen hen nog sprake van een mate van financiële verstrengeling die duurzaam gescheiden leven in de weg staat. Appellante en haar echtgenoot zijn gezamenlijk eigenaar van de woning waarin appellante woont. Zij betalen de hypotheek voor deze woning vanuit een gezamenlijke bankrekening. Ook de energierekening, de gemeentelijke belastingen en de telefoonrekening van appellante worden vanuit de gezamenlijke bankrekening betaald. Samen hebben appellante en haar echtgenoot nog verzekeringen voor de woning, waaraan zij beiden meebetalen. Het werkgeverspensioen van de echtgenoot en zijn AOW-pensioen worden op de gezamenlijke bankrekening gestort. De echtgenoot betaalt de helft van zijn werkgeverspensioen aan appellante. Dit is een vorm van zorg van de echtgenoot voor appellante. Ook hebben zij een testament waarin zij elkaar als begunstigde hebben aangewezen. Op die manier hebben appellante en haar echtgenoot aanspraak op financiële voordelen van het huwelijk, zoals in fiscale en erfrechtelijke zin. De rechtbank acht de financiële verstrengeling op 12 maart 2020 dermate dat er geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat wel sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Op zitting is naar voren gebracht dat tijdens de hoorzitting in bezwaar door de Svb zou zijn toegezegd om van een ander toetsingsmoment dan 12 maart 2020 uit te gaan. Dat is niet gebeurd. Ook de rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan wijzigingen die na die datum hebben plaatsgevonden. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat de financiële verstrengeling slechts bestaat uit de storting van de helft van het werkgeverspensioen van haar echtgenoot op de gezamenlijke rekening, waarop zij ook bij een echtscheiding recht zou hebben. Het contact met haar echtgenoot ziet alleen nog op de kinderen. Zij kunnen het financieel niet opbrengen om de woning te verdelen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om ongewijzigde voortzetting van het gehuwdenpensioen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
In geschil is of appellante als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. De te beoordelen periode loopt van 12 maart 2020, de datum van de gestelde wijziging, tot en met 9 november 2020, de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat alle feiten en omstandigheden die hierna zijn gewijzigd in de toetsing geen rol kunnen spelen.
4.3.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.4.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [2] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [3]
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd over het duurzaam gescheiden leven vormt in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de motivering waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. In aanvulling daarop overweegt de Raad dat van een toezegging door de Svb op de hoorzitting in bezwaar om van een andere periode in geding uit te gaan, niet is gebleken. Al om die reden zal aan dit punt voorbij worden gegaan.
4.6.
Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, wordt verwezen naar een uitspraak van 14 februari 2017 [4] in het kader van de twee-woningenregel. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden is gerechtvaardigd omdat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellante vanaf 12 maart 2020 een gehuwdenpensioen blijft houden.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
3.Uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.