ECLI:NL:CRVB:2023:1499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
21/858 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant en de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant, die voor het laatst werkte als tweedelijns medewerker technical support desk, meldde zich op 6 november 2014 ziek na een verkeersongeval. Het Uwv kende hem op 4 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld. Op 30 juli 2018 besloot het Uwv dat de loongerelateerde WGA-uitkering per 4 september 2018 zou eindigen en dat appellant vanaf die datum recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant en zijn ex-werkgever maakten bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad benoemde een onafhankelijke deskundige, die op basis van dossieronderzoek concludeerde dat appellant op 29 januari 2020 niet meer dan de door het Uwv aangenomen beperkingen had. De deskundige volgde de neuropsycholoog niet in haar conclusie dat appellant niet belastbaar was voor werk. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport overtuigend was en dat er geen reden was om af te wijken van de conclusies van de deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

21 858 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 februari 2021, 20/315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.M. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts Ch.H.C. Lemmers als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 28 maart 2023 een rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben een zienswijze op het rapport van de deskundige ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als tweedelijns medewerker technical support desk voor 40 uur per week. Op 6 november 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten veroorzaakt door een verkeersongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 4 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Aan deze beoordeling lag onder meer een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 14 juli 2016 van het TAN ten grondslag.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 30 juli 2018 vastgesteld dat de loongerelateerde WGAuitkering van appellant eindigt op 4 september 2018 en hij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Zowel de ex-werkgever als appellant hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van deze bezwaren heeft appellant op 20 december 2018 het spreekuur bezocht van een Uwv-arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geldig vanaf 4 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies voor appellant geselecteerd. Op 14 mei 2019 heeft de Uwv-arts aanvullend gerapporteerd, nadat de neuropsycholoog van het TAN op zijn verzoek op 25 april 2019 een NPO heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 1 augustus 2019 een nieuwe FML met aanvullende beperkingen opgesteld, waarna een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport heeft uitgebracht. De bezwaren van de ex-werkgever en appellant tegen het besluit van 30 juli 2018 heeft het Uwv bij besluit van 16 december 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat de WGAloonaanvullingsuitkering per 4 september 2018 ongewijzigd wordt voortgezet en dat appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 29 januari 2020 (datum in geding) geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in bezwaar op een
voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten blijkt dat de Uwv-artsen op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder die in verband met niet-aangeboren hersenletsel. Bij de opstelling van de FML van 1 augustus 2019 is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Appellant heeft in beroep geen nadere medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. In voldoende mate is op de gronden van appellant gereageerd en onzorgvuldigheden en onvolkomenheden in het onderzoek zijn hersteld in de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uit zijn lichamelijke en psychische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om te geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van 1 juli 2021 van verzekeringsarts en medisch adviseur W.K. Joemai, een ongedateerde nadere reactie van deze verzekeringsarts en informatie van 22 december 2021 van psychiater dr. P. Hilderink ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 3 januari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en 21 januari 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 januari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant per die datum heeft beëindigd.
4.2.
De neuropsycholoog van het TAN heeft in haar rapport van 25 april 2019 geconcludeerd dat appellant op dat moment niet belastbaar was voor arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie van de neuropsycholoog niet overgenomen. Daarnaast verschillen de inschattingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en medisch adviseur Joemai over de voor appellant geldende beperkingen op relevante punten van elkaar. Hierin heeft de Raad aanleiding gezien zich door een onafhankelijk deskundige te laten adviseren. Gelet op de veelheid aan medische gegevens, waaronder het NPO van 25 april 2019, het dagverhaal en de uitgebreide anamneses die zowel door de (verzekerings)artsen van het Uwv als medisch adviseur Joemai bij appellant zijn afgenomen, heeft de Raad aan de deskundige verzocht om een onderzoek in te stellen op basis van de in het dossier aanwezige stukken, dit tenzij de deskundige een eigen spreekuurcontact met appellant noodzakelijk zou achten.
4.3.
De deskundige heeft vervolgens rapport uitgebracht op basis van de dossierstukken. De deskundige heeft vastgesteld dat appellant op 29 januari 2020 post-commotionele klachten had na een acceleratie/deceleratie trauma naar aanleiding van een auto-ongeval zonder neurologisch aantoonbare hersenafwijking (onderzoek en beeldvorming) met daarnaast een somatische symptoomstoornis, fibromyalgie en PTSS. Evenals de verzekeringsarts bezwaar en beroep en medisch adviseur Joemai heeft de deskundige de neuropsycholoog niet gevolgd in haar stelling in het rapport van 25 april 2019, dat appellant op dat moment niet belastbaar was voor werk. De deskundige heeft aangegeven dat deze stelling van de neuropsycholoog niet is onderbouwd met argumenten waarom appellant op micro-, meso- en macroniveau disfunctioneert. De deskundige heeft vervolgens gemotiveerd waarom hij de beperkingen die door medisch adviseur Joemai in aanvulling op de FML van 1 augustus 2019 zijn aangenomen evenmin kan onderschrijven, gelet op de medische gegevens waaronder het dagverhaal van appellant en de door medisch adviseur Joemai afgenomen anamnese. Alles overziend heeft de deskundige geconcludeerd dat er voor appellant niet meer beperkingen gelden dan dat de verzekeringsartsen van het Uwv in de FML van 1 augustus 2019 hebben aangenomen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen (zie de uitspraak van de Raad van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3654). De Raad ziet geen reden in dit geval om een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen en zal het rapport van de deskundige volgen. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is voldoende gemotiveerd.
4.5.
Wat appellant over het deskundigenrapport heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de deskundige voorheen als verzekeringsarts voor het Uwv werkzaam is geweest, betekent niet dat hij niet objectief of niet onafhankelijk tot zijn standpunt gekomen is. Het deskundigenrapport bevat daarvoor ook geen aanknopingspunten. Dat de deskundige appellant niet in persoon heeft gezien op een spreekuur, maakt zijn onderzoek voorts niet onzorgvuldig. De Raad heeft op grond van de onder 4.3 genoemde redenen aan de deskundige verzocht om op basis van de dossierstukken te rapporteren. Hoewel hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft appellant op dit punt geen bedenkingen tegen de door de Raad voorgestelde wijze van onderzoek ingebracht. De uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, waarnaar appellant in dit verband heeft gewezen, ziet niet op onderzoek door een door de Raad ingeschakelde deskundige. De deskundige heeft voorts kennis genomen van het standpunt van de lifecoach G. Pieters, dat appellant een beperking heeft binnen het autistisch spectrum. De deskundige heeft gemotiveerd toegelicht dat zowel de behandelend psychiater van GGZ Breburg Hilderink in december 2021 als de neuropsycholoog van het TAN in april 2019 die diagnose niet bij appellant hebben gesteld. Dit geldt evenzeer voor de huisarts van appellant, de verzekeringsartsen van het Uwv en de medisch adviseur van appellant.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de FML van 1 augustus 2019, de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi