Uitspraak
21 3793 WIA, 21/3783 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
re-integratieverslag beoordeeld en geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Met een besluit van 3 oktober 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante het ziekengeld van werkneemster gedurende 52 weken moet doorbetalen tot 27 oktober 2020. Met een besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
re-integratie-activiteiten. De bedrijfsarts kan echter niet worden gevolgd in zijn standpunt dat re-integratie-activiteiten ook op de resterende dagen van de week voor werkneemster
contra-geïndiceerd zouden zijn. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv, dat deze opvatting van de bedrijfsarts re-integratie blokkerend heeft gewerkt en dat hierdoor
re-integratiekansen zijn gemist, gevolgd. De rechtbank heeft het Uwv ook gevolgd in het standpunt dat het tweede-spoortraject, dat op 7 juni 2019 is gestart, te laat is ingezet. Dit had volgens het Uwv uiterlijk moeten gebeuren toen duidelijk werd dat stagnatie optrad in de opbouw van uren in het eigen werk, zoals beschreven in het actueel oordeel van 25 januari 2019. In deze stagnatie had appellante in redelijkheid aanleiding moeten zien om het
tweede-spoortraject in gang te zetten. In de gestelde urenbeperking en het door werkneemster vanaf februari 2019 gevolgde revalidatietraject kunnen geen goede redenen worden gezien om tot 7 juni 2019 daarmee te wachten. Aannemelijk is dat hierdoor re-integratiekansen zijn gemist. Het in beroep overgelegde rapport van 9 oktober 2020 van medisch adviseur J.M.W.N. Derks heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel aan dit standpunt van het Uwv.
re-integratieverslag blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv het tijdvak verlengt gedurende welk de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de ZW, opdat de eigenrisicodrager zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
re-integratie. Dit gaf de meeste kans op een succesvolle re-integratie, aldus Derks. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier tegenover gesteld dat de aard en ernst van de bij werkneemster aanwezige problematiek en de bevindingen op het spreekuur van 12 april 2019 in het kader van de EZWb en het spreekuur van 9 september 2019 in het kader van de beoordeling van het re-integratieverslag, geen enkele aanleiding gaven om werkneemster gedurende het revalidatietraject (dat twee halve dagen per week besloeg) niet belastbaar te achten voor re-integratie-activiteiten op de dagen dat geen behandeling plaatsvond. Over de STECR-werkwijzer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat een procescontingente opbouw in een situatie zoals van werkneemster niet is uitgesloten, maar dat tijdcontingent re-integreren de gouden standaard is die bewezen effectief is – juist – bij chronische klachten als, bijvoorbeeld, passend bij een whiplash. De Raad acht dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend. Dat door de bedrijfsarts bewust gekozen is voor een procescontingente benadering, zoals medisch adviseur Derks stelt, valt uit de gedingstukken niet op te maken. In zijn telefonisch overleg met de Uwv-arts van
13 september 2019 gaf de bedrijfsarts aan dat zijn advies om werkneemster gedurende het revalidatietraject niet te belasten met re-integratie-activiteiten, was ingegeven door het feit dat werken naast de revalidatie voor werkneemster zijns inziens teveel zou worden. De Raad acht dit in tegenspraak met het feit dat de bedrijfsarts bij werkneemster wel benutbare mogelijkheden aanwezig achtte, die hij ook in een FML van 3 april 2019 heeft neergelegd. Evenmin valt in te zien waarom de bedrijfsarts na 25 juni 2019 is blijven vasthouden aan zijn standpunt dat werkneemster niet belastbaar was met re-integratie-activiteiten. Per die datum werd het revalidatietraject immers beëindigd. Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hierdoor de re-integratie van werkneemster lange tijd ten onrechte heeft stilgelegen en dat ook het tweede spoor te laat (want pas geruime tijd na het zogeheten ‘opschudmoment’) is opgestart.
(20 tot 30 uur per week) opgenomen. De bedrijfsarts heeft daarbij toegelicht dat de urenbeperking tijdelijk is in het belang van een optimale re-integratie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat het medisch beeld van werkneemster geen aanleiding gaf tot een urenbeperking en dat – zeker na het afronden van het
re-integratietraject eind juni 2019 – ook geen sprake meer was van een behandeling die tot een verminderde beschikbaarheid leidde. Hetgeen appellante hiertegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Over de door de medisch adviseur Derks genoemde pijnklachten in de schouder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat die in essentie niet leiden tot andere beperkingen dan die gelden bij een status na whiplash. In de urenbelastbaarheid van werkneemster brengt dit geen verandering. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht vastgesteld dat de activiteiten in het tweede spoor zich als gevolg van de door de bedrijfsarts aangenomen urenbeperking ten onrechte niet uitgestrekt hebben tot passend werk voor 40 uur per week, terwijl deze alternatieven door de ingeschakelde arbeidsdeskundige wel zijn benoemd. Van een adequaat afgerond tweede-spoortraject is daarom geen sprake.