Uitspraak
21.3897 JW
OVERWEGINGEN
,zoals geformuleerd in vaste jurisprudentie van de Raad, heeft plaatsgevonden. Het college heeft op basis van een interview over de dagroutine en twee huisbezoeken de hulpvraag in kaart gebracht. Ook zijn de aanwezige beperkingen kenbaar in kaart gebracht. Er is vervolgens met de moeder van appellant besproken hoeveel tijd meer nodig is op diverse dagelijkse onderdelen dan voor een kind zonder beperkingen. Vervolgens is een plan van aanpak opgesteld dat als uitgangspunt is genomen bij de berekening van het toe te kennen aantal uren. Bij de berekening heeft het college, in afstemming met een gedragswetenschapper, de uren gebaseerd op de CIZ-indicatiewijzer en artikel 4, eerste lid onder b van de Nadere regels jeugdhulp Westland 2016. De uitkomst hiervan is met de moeder van appellant besproken en zij kon zich hierin vinden. Het college heeft aan het bestreden besluit zorgvuldig onderzoek ten grondslag gelegd. Het college heeft daarnaast uitgebreid en afdoende gemotiveerd hoe het verschil in toekenning van het aantal uren tussen het bestreden besluit en het besluit van 10 april 2020, is ontstaan. Appellant heeft niet onderbouwd dat er nog een extra voorziening voor jeugdhulp verstrekt dient te worden.