ECLI:NL:CRVB:2023:1457
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op kinderbijslag op basis van ingezetenschap volgens de Algemene Kinderbijslagwet
In deze uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) appellante terecht geen kinderbijslag heeft toegekend voor het derde en vierde kwartaal van 2019. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat appellante op de peildata van die kwartalen nog geen ingezetene van Nederland was. Appellante had op die momenten geen duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte, geen werk en geen wezenlijke en objectiveerbare bindingen met anderen dan haar familie in Nederland. Bovendien was zij pas relatief kort in Nederland en kwam haar partner pas in december 2019 naar Nederland.
De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante tegen de beslissing van de Svb ongegrond had verklaard. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was in 2012 naar Egypte verhuisd en keerde in januari 2019 met haar kinderen terug naar Nederland. De Svb had in oktober 2019 de aanvraag voor kinderbijslag afgewezen, omdat appellante op de peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat appellante op de relevante peildata niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Dit betekent dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde kwartalen en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.