ECLI:NL:CRVB:2023:1413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
22/1439 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en toetsing van geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 12 januari 2021. Appellant, die zich op 18 september 2019 ziekmeldde, betwistte de beëindiging van zijn uitkering en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen in andere functies, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak op 19 juli 2023 behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant. De Raad benadrukte dat de beroepsgronden van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/1439 ZW
Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2022, 21/4651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 11 december 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 12 januari 2021. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 13 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 juni 2023. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam], autismecoach. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 12 januari 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als Office 365 adoptie consultant voor 39,77 uur per week. Op 18 september 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Na beëindiging van het dienstverband heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 september 2020 een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 december 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 januari 2021 beëindigd.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en er geen reden bestaat het medisch oordeel voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat appellant niet voldoet aan een van de uitzonderingscategorieën zoals beschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat er geen sprake is van een medische reden om vrijwel de hele dag in bed te liggen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat als sprake is van passende arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant, er gelet op de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen. Deze standpunten worden onderschreven in het rapport van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts M. Roos-Vervoort van 20 december 2021. Ten aanzien van de door Roos-Vervoort vastgestelde (aanvullende) beperkingen op de beoordelingsitems 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren) en 2.7 (eigen gevoelens uiten) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 februari 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat het niet noodzakelijk is om voor deze punten aparte beperkingen in de FML op te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn deze beperkingen in voldoende mate verdisconteerd in de overige beperkingen en zullen door de aangegeven beperkingen ten aanzien van de beoordelingsitems 2.12.1, 2.12.2, 2.12.5 en 2.12.6 functies waarin het hanteren van emotionele problemen van anderen of het uiten van eigen gevoelens kenmerkend zijn, reeds afvallen. Het Uwv heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat het aanvullend opnemen van beperkingen op de items 2.6 en 2.7 in de FML niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid, omdat in geen van de geduide functies sprake is van een belasting op deze beoordelingsitems. De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij niet goed bestand is tegen omgevingsprikkels heeft het Uwv ter zitting gewezen op de al in de FML opgenomen beperking op beoordelingsitem 3.6 (geluidsbelasting). Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De rechtbank heeft ook geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant was in januari 2021 ernstig ziek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie overgelegd van de MEIgroep van 28 januari 2020, de loonwaarde eindrapportage van Loonwaarde adviesbureau Rijnmond van 3 februari 2023 en een medicatiepaspoort van 5 oktober 2022, evenals stukken van de MEIgroep van 24 januari 2020, de Boba groep van 21 januari 2021 en psychiater M. Luteijn van Psy Drechtsteden van 23 juli 2020, die al in het dossier aanwezig waren.

Het oordeel van de Raad

Vooraf

4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [1] blijkt dat in gevallen waarin door een betrokkene slechts de medische grondslag van het bestreden besluit wordt bestreden, de rechterlijke toetsing van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in beginsel is beperkt tot die medische grondslag en tot de met die grondslag nauw verweven vraag of de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn. In gevallen waarin alleen medische gronden worden aangevoerd, worden arbeidskundige aspecten zoals het maatmaninkomen, de omvang van de maatmanfunctie, de actualiteit van de voorgehouden functies en opleidings-, diploma- en ervaringseisen in die functies, niet bij de toetsing betrokken.
4.2.
De Raad ziet aanleiding deze lijn – die is gebaseerd op artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – aan te scherpen in die zin dat ook bij de toetsing van de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de beroepsgronden voortaan leidend zullen zijn. Dit betekent dat de medische geschiktheid van de geselecteerde functies
– met inbegrip van de signaleringen – alleen op de aangevochten beperkingen zal worden bezien. Daarbij geldt dat aangevoerde beroepsgronden ruim zullen worden uitgelegd. Het voorgaande beoogt geen wijziging te brengen in de rechtspraak over de wijze waarop in de bezwaarfase een volledige (medische en arbeidskundige) heroverweging van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van artikel 7:11 van de Awb door het Uwv dient plaats te vinden.
De zaak van appellant
4.3.
Met inachtneming van het bovenstaande zal de Raad aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd (de beroepsgronden) beoordelen of de rechtbank terecht de beslissing van het Uwv om de ZWuitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.4.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.5.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [2] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.6.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde FML van 16 november 2020 en de medische geschiktheid van de geselecteerde functies op de door appellant aangevochten onderdelen van die FML. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat hij in januari 2021 ernstig ziek was en dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Deze grond slaagt niet. De primaire arts heeft rekening gehouden met alle aanwezige medische informatie van de psycholoog en psychiater van Psy Drechtsteden van 23 juli 2020, van de MEIgroep van 24 januari 2020 en de huisarts van 18 november 2019 en heeft beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer de informatie van de Boba groep van 21 januari 2021 meegewogen en beschrijft in zijn rapport dat door de primaire arts voldoende rekening is gehouden met alle beperkingen van appellant. Vanwege zijn autismespectrumstoornis, depressieve stoornis en schizo-typische persoonlijkheidsstoornis zijn er beperkingen aangenomen in de FML in rubrieken 1, 2, 3 en 6. In hoger beroep heeft appellant nog een verslag ingediend van de MEIgroep van 28 januari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 februari 2023 toegelicht dat dit een niet-medische versie is van het medische verslag van 24 januari 2020 dat al in het dossier aanwezig is en ook is meegenomen bij de beoordeling. Verder werpt het loonwaarde rapport van 3 februari 2023 geen ander licht op de medische situatie van appellant en heeft het geen betrekking op de datum in geding. Dit geldt evenzeer voor de medicatie beschreven in het medicatiepaspoort. Die medicatie is pas anderhalf jaar na de datum in geding voorgeschreven. In wat appellant heeft aangevoerd wordt daarom geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.8.
De Raad stelt ten slotte vast dat appellant geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige aspecten van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en E.W. Akkerman en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.