ECLI:NL:CRVB:2023:1397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
21/2746 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 wordt de afwijzing van de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ beoordeeld. Appellante, geboren in 1960, lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder gonartrose en artrose van de cervicale wervelkolom. De aanvraag voor Wlz-zorg werd door het CIZ afgewezen op basis van een medisch advies dat concludeerde dat appellante niet uitbehandeld was en geen medische noodzaak voor 24-uurs zorg had. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 8 juni 2023, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.A.S. Maduro, en het CIZ werd vertegenwoordigd door mr. J.E. Koedood, werd de zaak besproken. Appellante voerde aan dat het medisch advies niet deugdelijk was en dat zij niet in staat was om zelfstandig de regie te voeren over haar zorg. De Raad oordeelde echter dat het CIZ terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en vond geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

De uitspraak bevestigt dat appellante niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg, omdat er geen medische noodzaak is voor 24-uurs zorg en zij in staat wordt geacht om zelfstandig hulp in te roepen wanneer nodig. De Raad besloot het hoger beroep van appellante af te wijzen en de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2746 WLZ

Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2021, 20/2848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 mei 2020 heeft het CIZ de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met een besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit) is het CIZ bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Deze uitspraak gaat over de vraag of het CIZ de aanvraag van appellante voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat het CIZ heeft mogen concluderen dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om tot de Wlz te worden toegelaten.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1960, lijdt aan gonartrose, artrose van de cervicale wervelkolom en premaligne afwijking van de cellen van de baarmoederhals. Zij heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz.
1.2.
Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming. Het CIZ heeft aan het bestreden besluit het advies van de medisch adviseur van 4 september 2020 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft hierin geconcludeerd dat appellante nog niet is uitbehandeld op het vlak van de aandoeningen/klachten van het bewegingsapparaat. Verder is er geen medische noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in de Wlz. Het CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, overwogen dat niet is gebleken dat de medisch adviseur de situatie van appellante niet goed in beeld heeft gebracht. Er bestaat verder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid, de volledigheid en de actualiteit van de medische adviezen. Appellante wordt in staat geacht om zelfstandig regie te voeren en hulp in te roepen wanneer dit noodzakelijk is. Verder is er nog geen uitbehandelde situatie. Gelet hierop voldoet appellante niet aan de voorwaarden van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch advies niet deugdelijk, inzichtelijk en concludent tot stand is gekomen. Appellante is medisch gezien niet in staat om de regie zelf te voeren en hulp in te roepen als dit noodzakelijk is. Uit de medische stukken die appellante in bezwaar heeft overgelegd, volgt dat zij fysiek en psychisch beperkt is. Zij heeft een blijvende behoefte en noodzaak aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. In wat appellante in hoger beroep daaraan heeft toegevoegd, in het bijzonder de verklaring van de maatschappelijk werker van appellante van 31 mei 2023, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De verklaring bevat geen informatie over de situatie van appellante in de periode in geding.
Conclusie en gevolgen
4.3.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. van Gijzen en J.C. Boeree als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Dafir